Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Weesgegroet, wierook en wijwater: Anja was non en mist de symboliek van het katholieke geloof

Anja den Bok was tien jaar lang non toen ze begon te twijfelen over haar keuze. Inmiddels is ze getrouwd en moeder. In deze serie blikt ze terug op haar kloosterjaren. Wat leerde ze over bidden, bedanken en bewonderen? Vandaag deel 2 over geloven zonder woorden. “Geloof was een dapper kaarsje dat je in een lege kerk opstak voor oma die zich soms alleen voelde.”

Deel:

Voor mijn 31e kende ik geen ander geloof dan mijn zachte, gezellige en een beetje muffige rooms-katholieke geloof. Mijn liefde daarvoor heb ik te danken aan mijn moeder. Ze leerde mij het Onze Vader en het Weesgegroet in één adem op te dreunen voor een dampende pan aardappels, handen gevouwen, ogen dichtgeknepen. En ’s avonds, voor het slapengaan, nadat ik mijn vingers had gedoopt in het wijwaterbakje naast de deur van mijn kamer, las ze het rijmpje van de veertien engeltjes die mij beschermen zouden.

Als het zondag was, liep ik aan haar hand de heuvel af, naar de kerk waar God mij met de geur van wierook omhulde en beademde. En ik had altijd het idee dat Hij, net als ik, in een van de donkere hoekjes zat te genieten van de zilveren belletjes die tijdens de consecratie van de hostie werden gerinkeld. Boven mij verrezen de versteende heiligen die mij met hun devote blik naar boven verwezen, naar het stralend Licht uit de hemel dat door de glas-in-rood ramen voor mijn voeten in gekleurde scherven op de grond viel.

Blikken snoeptrommeltje

Zo leerde ik het geloof van mijn moeder. Uit de Bijbel werd nooit gelezen. Over geloof werd nooit gepraat. Geloof was voor mij als kind iets wat je kon aanraken. Of doen.

Geloof was de broche van Maria van Altijddurende Bijstand op mijn trui.

Geloof was een dapper kaarsje dat je in een lege kerk opstak voor oma die zich soms alleen voelde.

Geloof was het beetje wijwater dat je nog voelde op je voorhoofd, nadat je door je moeder in bed was gestopt en een kruisje had geslagen voor het slapengaan.

Geloof was het feest van de eerste heilige communie, de dag waarop je werd gekleed als een bruidje omdat je samen met de volwassenen voor het eerst mocht mee-eten van de hostie. Met een zachte stem had de pastoor uitgelegd dat het witte schijfje Christus’ lichaam was, gebroken voor onze zonden. Nu mocht ik op deze grote feestdag mijn eerste hapje van Hem nemen. Een klein wit, rond en knapperig hapje van zijn lichaam.

Geloof was het blikken snoeptrommeltje dat je tijdens de veertig dagen vasten snoepje voor snoepje vol spaarde.
Geloof was het kruisje dat de priester met de as van het verbrande takje – dat een jaar lang boven je slaapkamerdeur had gehangen – met zijn duim op je voorhoofd tekende.

Geloof was op Goede Vrijdag even stoppen met spelen zonder precies te begrijpen waarom.

Geloof was de slanke, in beton gegoten man die ons met uitgestrekte handen en een lieve glimlach uitnodigde om bij Hem te komen. Ook al stond hij op een onbereikbare sokkel achter het altaar in de kerk, een plek waar je als kind, maar ook als volwassene niet zomaar mocht komen.

In vuur en vlam

Zo was mijn geloof als kind. Een Hof van Eden waarin ik mocht rondwandelen, waar geen vrucht verboden was, waar alles een kleurtje en een geurtje had en lekker smaakte. Een geloof waarin ik met open mond rond liep, vol bewondering voor God. Een geloof dat mij zozeer in vuur en vlam zette dat ik later, als jonge vrouw van 21 jaar, koos om non te worden en in te treden in een klooster.

Tien jaar ben ik gebleven. Tien jaar lang waarin de rijke symboliek en de cadans van het getijdengebed mijn geloof heeft verrijkt.

Ongewijd, kaal, plat

Toen ik uittrad was ik 31 en kwam ik voor het eerst in een protestantse kerk. Daar koos ik niet bewust voor. Het was een gevolg van een andere keuze: ik wilde trouwen met een man die theologie studeerde en dominee wilde worden in een protestantse kerk.

Met die protestantse kerk was niks mis. Ik leerde mooie dingen. Bidden in mijn eigen woorden. Ik leerde goede preken kennen. Dat je kunt bijbellezen met je kinderen.

Maar ik heb ook geleerd wat het protestantse geloof sinds de Beeldenstorm heeft verloren.

Onze kerk is een schoolaula. Ongewijd, kaal, plat. De doop van mijn dochter was een desillusie. Ik had mijn plekje bij het doopvont nog niet gevonden of het was al voorbij. Ik mis de katholieke muziek, de toonzetting, de poëzie, de devotie.

Vol bemind worden

Ik mis gewoontes, het kruisje slaan, het knielen voor het altaar, het tonen van de Bijbel aan de gemeente, de vredesgroet. Ik mis de wekelijkse eucharistie. Ik mis de glas-in-lood ramen, de versieringen in het plafond, de staties aan de muur, de heiligenbeelden die als een vertrouwde familie om mij heen staan. Ik mis de godslamp die altijd brandt. Ik mis de kaarsjes, de kruisjes, de geur van wierook, de hoogfeesten, de antifoon, de misdienaars.

Ik mis, ik mis …

Protestanten zijn van het woord. Maar als geboren katholiek heb ik meer nodig. Ik ken geen enkele relatie die genoeg heeft aan woorden alleen. Ik bemin en wil bemind worden in de volheid van mijn wezen, met al mijn zintuigen, mijn verstand, verbeelding en gevoel.

Deel 1 van deze serie vind je hier. Volgende week volgt het laatste deel, over bedanken.

Dit blog is eerder gepubliceerd op 20 oktober 2016 op Lazarus.

Geschreven door

Anja den Bok

--:--