Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Frank Bosman: ‘Ik was een heel vroom jongetje’

Wat kreeg Frank van huis uit mee over God en het geloof en waar staat hij nu?

Bijna was Frank Bosman priester geworden, maar de ontmoeting met een vrouw zette daar een streep doorheen. Niettemin is hij “ongeneeslijk katholiek”. Al houdt hij ook van protestanten. “Zij lezen tenminste de Bijbel.”

Deel:

“Je moet alles wat ik zeg maar een beetje kuisen voor het Visie-publiek hoor”, zegt Frank aan het eind van het gesprek. De cultuurtheoloog en opiniemaker vergelijkt zichzelf graag met Johannes de Doper, die “met een grote mond en veel geschreeuw” naar Christus wees. “Net als hij ben ik ontregelend, een beetje dwars en narrig. Ik schrijf boeken, spreek in het hele land en in de media, en zeg en schrijf soms dingen waarvan kerkmensen denken: moet dat nu op die manier? Maar waardoor de wereld soms denkt: o, bedoel je het zo? Af en toe doe ik bewust een beetje lomp om een punt te maken.”

Het rijke roomse leven
Frank (1978) groeide als enig kind op in Leidschendam, in “het rijke roomse leven” – de strenggelovige katholieke bubbel van zijn ouders. Op zijn 5e deed hij communie en daarna was hij misdienaar, acoliet (assistent van de priester), koster en communie-uitreiker. Hij kent alle missen uit zijn hoofd en weet alles van de gebedstijden. “Ik was een heel vroom jongetje. Alles wat je kunt verzinnen op het gebied van katholieke devotie heb ik gedaan.”

Hij herinnert zich dat zijn moeder in de flat waar het gezin Bosman destijds woonde, een aparte kamer had ingericht als kapelletje. Een soort gebedskamer, met een Mariabeeld, bloemen en een knielbank. Mijn moeder bad daar regelmatig, soms met vriendinnen; ik denk voornamelijk de rozenkrans. Die bad ik ook samen met mijn moeder, trouwens. Op de bank. Waarbij ik altijd in slaap viel, want als er íéts rustgevend is, is het wel de rozenkrans. Het is steeds hetzelfde: je hebt vijf keer tien plus drie – dus 53 – weesgegroetjes, afgewisseld door zes Onze Vaders. Nou... pfff, de eerste tien keer red ik niet eens, nog steeds niet. Het is een soort mantra die je opdreunt.
Nee, het is absoluut niet verplicht, al staat het gebed wel in aanzien. Iedere katholiek kent het. De rozenkrans is gebaseerd op de woorden van Maria uit het Lucas-evangelie. Maar het is gewoon een leuke katholieke devotie, een soort meditatief moment, zoals we er honderden hebben.”

Bid jij de rozenkrans nog?
“Nee. Ik heb er wel eentje in de auto hangen, aan de binnenspiegel – naar goed Zuid-Europees gebruik.”

Excelsheetgeloof
“Er is enorm veel met mijn geloof gebeurd”, zegt hij even later, terwijl op de achtergrond devote renaissancemuziek klinkt. “Ik beschouw mezelf nog steeds als ‘Ik beschouw mezelf als een volbloed rooms-katholiek’ een volbloed rooms-katholiek. Ik voel me als een vis in het water in de katholieke wereld, met z’n kunst en legendes. Tegelijkertijd is mijn geloof ontzettend veranderd. In mijn kindertijd was het vooral een soort Excelsheetgeloof, waarin ik bepaalde gebeden afgevinkt moest hebben, anders haalde ik mijn quotum niet. En als ik mijn quotum niet haalde, tja... het was niet precies duidelijk wat er dan gebeurde, maar het was niet goed.” 

Misschien deed ik het voornamelijk voor mijn ouders

Gaven je ouders je dat Excelsheetgeloof mee?
“Zij zullen zeggen: ‘Dat hebben wij je niet opgelegd, dat deed je zelf.’ Terugkijkend denk ik: misschien deed ik het voornamelijk voor mijn ouders. Dat is natuurlijk vaak zo, en ik kijk er ook helemaal niet vervelend op terug.”

‘Katholieken lezen geen Bijbel’
Bijzonder genoeg ging Frank tot zijn 12e naar een protestantse ‘School met de Bijbel’. Hier kreeg hij Bijbelkennis mee die hij op een katholieke school niet zou hebben gekregen, zegt hij. “Want katholieken lezen eigenlijk geen Bijbel, hè? Ik ging dat zelf ook pas doen toen ik op de universiteit zat. Maar goed, hier lazen ze elke ochtend uit de Bijbel, en twee keer per week zongen we een uur lang uit het oude Liedboek voor de Kerken.” Hij priemt trots zijn wijsvinger in de lucht: “Tot op de dag van vandaag verbazen PKN-voorgangers en -organisten zich erover dat ik – als katholiek – zo veel Liedboekliederen ken.” Met een zware basstem heft hij aan: “Eens als de bazuinen klinken, uit de hoogte, links en rechts.”

Een soort halfgod
Hoe hij loskwam van dat quotumgeloof heeft alles te maken met de keuze die Frank maakte voor het seminarie. Rond zijn 14e wilde hij namelijk priester worden, wat in zijn omgeving als heel vanzelfsprekend werd beschouwd. Toen hij 18 was, ging hij daarom naar het seminarie, het Sint-Janscentrum in Den Bosch. “Daar had ik een leuke tijd, al zag ik er tegelijk de lelijke, menselijke kant van de Rooms-Katholieke Kerk. Ik kwam erachter dat de priesters, die ik altijd als een soort halfgod vereerd had, ook maar gewone mensen waren. Om het even stom te zeggen: hun poep bleek ook gewoon bruin. Er is veel liefde in zo’n seminariegemeenschap, maar evengoed veel haat. Ik dacht soms: zijn wij nou degenen die straks – als we 26, 27 zijn – de biecht moeten afnemen bij mensen van 70, of hun raad moeten geven? Wat moeten wij die mensen vertellen? Op het seminarie ontdekte ik dat mijn beeld van de kerk en geloof bijstelling behoefde. Bovendien was ik daar 24 uur per dag, zeven dagen per week, 365 dagen per jaar alleen maar bezig met theologie studeren, bidden en mediteren. Dat was too much voor mij. Toen ik na een jaar van het seminarie afkwam, was ik er even klaar mee.”

Als er íéts rustgevend is, is het wel de rozenkrans

Hevig verliefd
De reden dat Frank er al na een jaar de brui aan gaf, was zijn ontmoeting met Mariëlle, een vrouw op wie hij hevig verliefd raakte. Zij was weliswaar ruim zeven jaar ouder dan hij, maar hij besloot zijn priesterdroom voor haar op te geven. Die keuze betekende tegelijk een soort doorstart van zijn geloof. “Het Bijbelboek Spreuken zegt al: ‘Een sterke vrouw, wie zal haar vinden?’ Wel, Mariëlle nam mij gewoon mee naar de kerk, ondanks mijn weerzin. Zij heeft dat voor mij volgehouden. En na een paar jaar zag ik daar ook de waarde weer van in.”

Wat vond je omgeving ervan dat je stopte met je priesteropleiding?
“Het zorgde voor een enorme explosie in mijn traditionele sociale omgeving. En mijn ouders, vooral mijn moeder, waren toch wel erg teleurgesteld.”

Volksdevotie
Na het seminarie begon Frank aan een studie theologie aan de toenmalige Katholieke Universiteit Utrecht. Daar kwam zijn geloofsontwikkeling pas echt op gang. “Gek genoeg”, zegt hij erbij, want net als orthodoxe protestanten zeggen conservatieve katholieken: ‘Wie naar de universiteit gaat, verliest zijn geloof.’ “Ik geloof juist nog dánkzij de universiteit. Die breekt je geloof eerst helemaal af. Nu ja, dat hoefde bij mij niet, want dat had het seminarie al gedaan. Vervolgens hebben ze het weer opgebouwd, op een veel rationelere manier. Relativerend ook. Ik ben de volksdevotie – die rozenkrans bidden bijvoorbeeld – wat kwijtgeraakt, maar niet in de zin dat ik die dingen onzin vind. Meer omdat ze niet bij mij en mijn katholiek-zijn in de 21e eeuw passen.”

Lees ook: ‘Als kind had ik al zondebesef’
Lees ook: ‘Als kind had ik al zondebesef’

Je was een vroom jongetje, zei je. Wat is daarvan over?
Hij plukt aan zijn lange baard en zucht diep. “Ik denk dat ik nog steeds een heel vroom jongetje ben. Dat krijg ik soms ook terug van collega’s of van mijn uitgever. ‘Je klinkt altijd als een rebel’, zeggen ze dan. ‘Als iemand die aan de tralies van de gevestigde kerkorde wil schudden.’ En dat ben ik inderdaad wel een beetje. Maar achter al dat narrige en rebelse zit eigenlijk nog gewoon een brave, vrome jongen. Alleen waar de vroomheid en braafheid vroeger vooral voortkwamen uit een soort calculatietheologie – je moest je vinkjes halen – is het nu meer geworteld in een bepaalde esthetische theologie. Ik zie nu de schoonheid van wat de katholieke kerk doet. De renaissancemuziek die je op de achtergrond hoort bijvoorbeeld, vind ik schitterend. Daar kan ik heel ontroerd van raken. Als het zo mooi is, móét het wel waar zijn.”

Zit daar ook ergens liefde voor Jezus tussen?
Hij schiet hard in de lach en roept: “Ik hoor een protestantse vraag! Die krijg ik heel vaak, voornamelijk van mijn vrienden bij Family 7. Het is een vraag die onder katholieken niet speelt. Al snap ik ’m wel natuurlijk, maar of ik nou kan zeggen dat ik van God hou? Even nadenken... Ik práát vaak met God. Hij is meer een vriend. En voor een vriend heb je liefde. Al kan ik ook heel erg mopperen op God. Laat ik het zo zeggen: als ik blij ben, of juist ergens mee zit, ga ik in gesprek met God. Dan geef ik mezelf antwoord natuurlijk, maar toch zit daar soms een soort diepgang in waarvan ik denk: het is niet helemáál van mezelf wat ik nu zeg. Het is groter. Dus of ik echt liefde voor God heb? Ik zou wel durven zeggen dat ik een soort vriendschappelijke relatie met God heb. Een vanzelfsprekende nabijheid.” 

Oog voor schoonheid
Dat is ook wat hij en zijn vrouw Mariëlle hun twee kinderen meegaven: oog hebben voor de schoonheid van het christelijk verhaal en de christelijke traditie. “En dat God niet iemand is met wie je moet dealen, van wie je iets gedaan moet krijgen of die je tevreden moet houden, maar dat Hij iemand is met wie je gesprekken kunt hebben, die nabij is.” 

Zou je je een leven zonder Hem kunnen voorstellen?
“Als je gelooft dat God Schepper, Verlosser en Voltooier is, zou ik niet weten hoe je je een bestaan, een universum, een existentie zou moeten voorstellen zonder dat daar een Schepper, Verlosser en Voltooier een plek in heeft.”

Blijft hij altijd katholiek? “Ik ben ongeneeslijk katholiek. Ik denk ook dat protestanten eigenlijk katholiek zijn, ze weten dat alleen niet. Haha, nee, protestanten zijn veel te consequent, veel te rationeel en veel te keurig. Eígenlijk zijn het betere christenen, maar ja, wij houden zo van drama en toneel.”

Beeld: Ruben Timman

Geschreven door

Mirjam Hollebrandse

--:--