Ga naar submenu Ga naar zoekveld

‘Uitgerekend de bevrijding heb ik niet bewust meegemaakt’

Marry Kamperman over de oorlog die haar kindertijd stempelde

Ze was nog maar 3 jaar toen de nazi’s Nederland binnenvielen. Het zijn vooral de laatste oorlogsjaren, inclusief de Hongerwinter, die diepe indruk hebben gemaakt op Marry Kamperman-Klok (85). “Zelfs járen na de oorlog was ik nog bang voor vliegtuigen.”

Deel:

Samen met haar man woont Marry al enkele jaren aan de rand van Ridderkerk, in een ruim appartement op de zevende verdieping. Het is slechts een kilometer of drie van de plek waar generaal Henri Winkelman op 15 mei 1940 de capitulatiepapieren tekende, in de voormalige lagere school van Rijsoord.

Eerst hoorde je het dreunen van inslagen

Oprijzende rookpluimen

“De eerste oorlogsjaren ging het leven grotendeels gewoon door,” vertelt Marry, die oude fotoboeken en andere tastbare herinneringen uit haar jeugdjaren voor zich op tafel heeft liggen. “Ik was enig kind; mijn moeder was al 39 toen ik geboren werd. Wij woonden in het buitengebied van Gouda, aan de Wethouder Venteweg. Het was maar tien minuutjes lopen naar de Reeuwijkse Plassen. Die eerste periode merkte ik weinig van de oorlog. Wel herinner ik me dat er vaak vliegtuigen in de lucht waren. En soms – meestal verder weg, gelukkig – bombardementen. Eerst hoorde je het dreunen van inslagen, daarna zag je oprijzende rookpluimen.”

‘Gek, hè?’

“Heel frappant,” vervolgt ze, “is dat ik tot zo’n dertig jaar na de oorlog altijd nog bang was als ik vliegtuigen hoorde. Gek, hè? Eind november 1944 werd het station van Gouda gebombardeerd door de geallieerden, dus dat was behoorlijk dichtbij. Het gebeurde ’s nachts. Want ik weet nog dat ik een keertje aangekleed in de woonkamer heb geslapen met mijn ouders, op de grond. Dat moet wel die bewuste nacht zijn geweest.”

Een echtpaar uit Rotterdam

Marry Kamperman, fotoboek in handen, Folkert Koelewijn

Haar scherpste herinneringen uit het allereerste oorlogsjaar (eind oktober 1940 werd ze 4) cirkelen om een echtpaar uit Rotterdam, dat in die woelige meidagen bij hen introk.
“Het waren wildvreemden. Omdat hun huis kapot was gebombardeerd, kwamen ze bij ons wonen, bijna een jaar lang. Later hoorde ik dat hij Joods was; ze hadden een gemengd huwelijk. Van Zanten, zo heetten ze. Later in de oorlog, toen ze niet meer bij ons waren, heb ik nog een kaartje van ze gehad.” Ze pakt het erbij:

Lieve Marry,

Hoe is het met je? Weer beter? Ga je weer naar school toe? Mevrouw komt als je weer jarig bent naar je toe, met Greta. Leuk hè? Vele zoentjes van ons. Dag, tot ziens!

Meneer en mevrouw Van Zanten


“Wie Greta was, weet ik niet meer. Misschien een dochter? Geen idee of ze de oorlog hebben overleefd. Laatst heb ik nog een paar brieven van mijn moeder gelezen; ze schreef: ‘We weten niet hoe het met hen is afgelopen.’ Daarna hebben we nog twee keer mensen gehad die bij ons introkken, voor een kortere periode. Ene mevrouw De Jong, en later de familie Philips. Van hen kan ik me veel minder herinneren. Die mensen waren er gewoon. Ach, als kind stond je er totaal niet bij stil dat het eigenlijk best bijzonder was.”

De koffer

Mocht Marry er al eventjes niet aan denken dat de oorlog in Nederland woedde, dan was er wel de koffer die haar er dagelijks aan herinnerde. “Mijn moeder had ’m al die oorlogsjaren klaarstaan, voor het geval we misschien zelf nog eens moesten vluchten, zoals dat Rotterdamse echtpaar. Het hoognodige zat erin, voor ons drietjes. Gelukkig hebben we hem nooit hoeven gebruiken.”

Klas 3 duurde voor mij maar zo’n twee maanden

Op straat spelen

Ze speelde vaak met andere kinderen op straat (“er waren bijna geen auto’s”), en ging met plezier naar school. “Eerst de kleuter- en daarna de lagere school, klas 1 en 2. Klas 3 duurde voor mij maar zo’n twee maanden, want de Duitsers vorderden ons schoolgebouw in het najaar van 1944 en er was geen andere plek meer voor ons over.”

Beter dan suikerbieten

Toen kort daarna de Hongerwinter aanbrak, was Marry 8 jaar oud. Inmiddels wist ze maar al te goed dat voedsel geen vanzelfsprekendheid meer was in het bezette Nederland. “Vaak ging ik met mijn moeder mee naar de gaarkeuken in de Karnemelksloot, waar we warme soep konden halen,” zegt ze. “Wel een beetje waterig, maar ja. Beter dan suikerbieten. Mijn moeder bakte pannenkoeken en koekjes van suikerbieten.”
Met een vies gezicht: “Dat vond ik écht niet lekker, maar je had in ieder geval wat te eten. En als pap aten we vaak tapioca. Dat is zetmeel van een bepaalde wortel, een soort korreltjes. Dat vond ik best lekker. Net als de lever die we soms kregen van iemand verderop uit onze straat.”

Uw dochter Marry ligt aan de rand van het graf

Aansterken

Op een februarizondag in 1945 zat Marry samen met haar ouders in de kerkbank. Ze veerde op toen ze hun eigen predikant – ds. Ten Brink – iets hoorde vertellen over kinderen die naar Drenthe en Overijssel konden gaan, om daar aan te sterken in gastgezinnen.
“Ik zei tegen mijn moeder dat ik dat ook wel wilde. Want ik had zo’n honger en daar was meer eten... Naar mij toe liet ze helemaal niets merken, maar na de oorlog hoorde ik dat mijn moeder het vreselijk vond dat ik voor langere tijd weg zou gaan. Ze zei: ‘Ik heb de hele terugweg lang lopen huilen, toen jij weg was.’ Tegelijk dacht ze niet aan zichzelf, maar aan mij.”

In een vuilniswagen

“De reis erheen was een hele belevenis. We vertrokken ’s avonds en zaten in de gesloten container van een vuilniswagen. Die ruimte was kennelijk helemaal schoongemaakt; wij zaten op houten bankjes die erin waren gezet. Met hoeveel kinderen we waren, weet ik niet meer. Misschien vijftien, twintig? Er gingen een paar volwassenen mee. We reden ’s nachts, zonder licht en over onverlichte wegen. Hoe heeft die chauffeur ooit de weg kunnen vinden? Dat vraag ik me nog steeds af.”

Vier boterhammen

Marry Kamperman met haar man, Folkert Koelewijn

In de vroege uurtjes van de volgende ochtend werden ze afgezet in het Overijsselse plattelandsdorpje De Krim, bij Coevorden. “Daar gingen we, nadat we wat drinken hadden gekregen, naar onze gastgezinnen. Ik heb het er goed gehad, bij een echtpaar met twee jongere kinderen, een jongen en een meisje. Prettige mensen. En: er was eten!”
Ze steekt vier vingers op. “Die eerste dag heb ik víér boterhammen gegeten. En er hing spek in de kamer; ik wist niet wat ik zag. Ik heb nog een brief aan mijn ouders uit die tijd, waarin ik erover schreef. ‘Nou,’ schreef mijn moeder terug, ‘misschien kun je daar iedere keer een stukje van eten.’ In ieder geval was de honger voor mij verleden tijd. Ik kon daar ook, ik meen om de dag, weer naar school. Ik weet nog goed dat ik daar Psalm 124 heb geleerd, in de oude berijming: ‘Laat Israël nu zeggen blij van geest, indien de Heer niet bij ons was geweest...’ Dat vind ik nog steeds een prachtige psalm, maar bij ons in de kerk wordt deze helaas nog maar zelden gezongen.”

‘Overkomst dringend gewenst’

De Krim werd al op 6 april 1945 bevrijd, vertelt Marry – die daar helemaal niets van heeft meegekregen.
“Uitgerekend de bevrijding heb ik niet bewust meegemaakt, omdat ik ernstig ziek was. Ik had difterie, had last van opgezette klieren en moest worden geopereerd in het ziekenhuis in Coevorden.”
Ze wijst naar de linkerzijde van haar hals. “Je kunt het litteken nog altijd zien.”
Omdat ze zo ziek was, stuurde het Rode Kruis een brief naar haar ouders in Gouda, waar de oorlog nog niet voorbij was: ‘Uw dochter Marry ligt aan de rand van het graf. Overkomst dringend gewenst.’

Een fiets met luchtbanden

Het bericht deed er drie weken over om mijn ouders te bereiken. “Wat een schrik voor hen! Zou ik nog leven? Heel Nederland was intussen bevrijd. Mijn vader, die op een scheepswerf in Gouderak werkte, kreeg van zijn baas een fiets met luchtbanden om naar mij toe te gaan. Wat was ik blij om hem eindelijk weer te zien! Want ik denk niet dat ik het had laten merken, maar wat had ik een heimwee; ik herinner me dat ik vaak voor het raam ging staan, in de hoop dat mijn ouders op bezoek zouden komen... Een paar dagen later kon mijn moeder met een vrachtauto meerijden tot aan Zwolle. Vandaar heeft mijn vader haar opgehaald, en achter op de fiets meegenomen naar mij.”

‘Waardeer de vrijheid’

Toen Marry eenmaal voldoende was aangesterkt, nam ze afscheid van haar gastgezin. Samen met haar moeder (haar vader was al eerder teruggegaan in verband met zijn werk) reisde ze naar Gouda. “We konden met iemand meerijden, en thuis kon ik verder op krachten komen. Langzaam maar zeker werd het leven voor iedereen weer wat normaler: de jaren van de wederopbouw braken aan.” De oorlog heeft een onuitwisbare indruk op haar gemaakt, benadrukt Marry, die uiteindelijk onderwijzeres werd, trouwde en drie kinderen kreeg.

Ik was bang dat de Derde Wereldoorlog zou uitbreken

Oekraïne

Met een hand op haar borst: “Toen Rusland op 24 februari dit jaar opeens Oekraïne binnenviel, gaf me dat – tot mijn eigen verbazing – toch zó’n angstig gevoel… Dat had ik ruim 75 jaar lang, sinds mijn kindertijd, niet meer gekend. Heel angstaanjagend. Ik was bang dat de Derde Wereldoorlog zou uitbreken. Dat ik opeens zo veel spanning in mijn lijf had, daar stond ik zelf van te kijken. Ik ben een groot voorstander van de EU. Menselijkerwijs gesproken, hebben we het aan de EU te danken dat er zo’n lange periode geen oorlog is geweest in Europa. Een zegen van God, hoor. Daar zouden we weleens vaker bij mogen stilstaan. En tegen de jongere generaties zou ik willen zeggen: waardeer de vrijheid. Wij, de ouderen die het nog kunnen navertellen, weten maar al te goed hoe het is om die te verliezen.”

Beeld: Folkert Koelewijn

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--