Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Beleef het paasverhaal vanuit zeven andere perspectieven

‘Nu zijn die mooie handen kapotgeslagen, zijn mooie voeten opengescheurd’

Pasen was een groot keerpunt, ook voor de mensen die het direct meemaakten. Theoloog Reinier Sonneveld neemt je mee in de beleving en ontdekkingen van zeven personen…

Deel:

1. Mevrouw Pilatus

Vrijdagochtend | Vannacht had ik zo’n verschrikkelijke droom. Mijn man Pontius en ik sliepen in de Antonia-burcht, meteen naast de tempel. Toen we net indommelden werd hij geroepen, er was weer gedonder in de stad, altijd hetzelfde liedje rondom dat feest van ze – iets met dat ze ooit in Egypte slaven waren en toen zijn ontsnapt of zo. Heel lang geleden. Vieren ze nog steeds. Het werd onrustig in de gangen, geschreeuw in de stegen, ik lag lang wakker. Uiteindelijk zakte ik toch weg, maar toen dus die nachtmerrie. Een man, een Jood zag ik meteen, helemaal onder het bloed, kronkelend aan een kruis. Lythus lachte hem uit, met die tandeloze smoel van hem, de zweep nog in zijn hand, het bloed van die Jood nog op zijn armen – de favoriete beul van mijn man, doet alles wat hem gevraagd wordt, denkt niet na. En toen… Toen vergaf die Jood hem.

Ik schrok wakker. Ik moest naar hem toe. Ik trok mijn kleren aan, ik keek uit het raam, daar waren ze, op de binnenplaats van de burcht. En o nee, daar stond hij, precies de man uit mijn droom! Dit kon helemaal niet, dit was onmogelijk. Ik rende naar Pontius toe. Wees geduldig met hem, fluisterde ik, hij is een goed mens. Hij duwde me chagrijnig weg. Wat weet jij hier nou van, bromde hij, dit zijn geen vrouwenzaken, dit is de echte wereld. Maar wat is echter dan dat bloed van hem, huilde ik, wat is echter dan een mens, wat is echter dan de dood? Maar nee, hij luisterde niet. En ik wist dat ik hem nooit meer kon vertrouwen.

Matteüs 27 vers 19

2. De andere moordenaar

Vrijdagmiddag | Ik zei altijd dat we niet anders konden. Er is geen alternatief. We moeten wel. En dus, als het weer druk was in de stad, als de pelgrims samenstroomden en zich door de straatjes propten, dan waren wij er ook. We hadden onze messen geslepen, zo scherp als splinters en we stroomden mee, de steegjes door. En als er dan zo’n verrader voor ons verscheen, zo’n elitemannetje, zo’n vriendje van de Romeinen, dan glipten we dat mes onder ons kleed vandaan en drukten dat in zijn dure ruggetje. Vaak gilden ze niet eens. Ze ademden uit, ze liepen leeg als een varkensblaas, en bleven nog een paar passen overeind, meegevoerd door de massa. En wij waren dan al weg.

Ik kies voor zachtheid, niets dwingt mij om te haten

Nu hadden ze ons toch gezien. En dus hangen we hier. Alleen collega Barabbas is weer vrij, hoorden we vanuit de kerker, die gast heeft ze vast weer omver weten te kletsen, die man praat zo makkelijk… Maar wij… Lang houd ik dit niet vol. Twee dagen, drie… Maar ik heb iets ontdekt. Juist nu, nu ik nauwelijks kan bewegen, nu mijn handen en voeten klemzitten aan dit hout, weet ik dat ik wel kan kiezen. Er is altijd een alternatief. Hoe vast je ook zit, hoe je lichaam ook lijdt, je geest is altijd vrij. Mijn collega links, die zit net zo klem als ik, hij heeft hetzelfde gedaan, maar hij kiest voor woede. Ik kies voor zachtheid. Niemand kan mijn gedachten vastspijkeren. Niets dwingt mij om te haten.

Lucas 23 vers 13-25 en Lucas 23 vers 39-43

3. Maria uit Nazaret

Vrijdagavond | Toen Jezus nog Jezusje was, struikelde hij over alles en ik raapte hem telkens op. Zo, hup, overeind, probeer maar weer, lieverd… En nu valt hij, nog een keer, nog een keer – en niets kan ik doen. Ik legde hem aan, telkens als hij dorst had en huilde. Ik wist precies hoe dat klonk, bij het kleinste kikje schrok ik al wakker. En nu, hij schreeuwt het uit en ik sta hier verlamd. Als hij maar een schrammetje had, rende hij naar me toe. “Moederskindje,” zeiden mijn vriendinnen een beetje pesterig. En ik gaf er een kusje op en hij speelde tevreden verder. En nu zijn die mooie handen kapotgeslagen, zijn mooie voeten opengescheurd. Ik wil hem wel omhelzen, maar wat kan ik doen, wat helpt het…

Het is alsof – ja, zo had die oude profeet het gezegd – alsof er een zwaard door mijn hart gaat. Er is alleen deze pijn. En ik ben al zoveel kwijt geraakt. De buurt kotste me uit toen ik zomaar zwanger was. Mijn ouders stierven. Mijn oom en tante zijn bij God. Jozef is al gegaan. En nu Jezus, mijn Jezus. Zelfs hij. Waarom zou ik nu nog doorgaan? Waarom zou ik? Ik kan niet eens op mijn voeten staan, zelfs ademhalen kwelt me … Ik denk alleen maar aan hem, Jezus-Jezus-Jezus, elke gedachte wil hem terugroepen, tot leven wekken. Kom weer bij me, lieverd, kom weer terug, dit mag niet, dit kan niet…

Lucas 2 vers 34-35 en Lucas 11 vers 27-28

Wat doen we deze Pasen?

Lees ook over:

Wat doen we deze Pasen?

4. Simon uit Karjot

Vrijdagnacht | Judas, zo heette onze grote bevrijder. Judas de Makkabeeër. De Moker. Tweehonderd zomers geleden heeft hij de Grieken uit de tempel gejaagd. En hij stak daar de kandelaar weer aan, God was weer terug. Hij had nauwelijks olie, maar de kandelaar brandde acht volle dagen en sindsdien vieren we Chanoeka, het lichtjesfeest. Judas, onze held, onze Moker. Dus noemde ik mijn zoon Judas. Want de tempel is nu weer ontheiligd, dit keer door de Romeinen, en weer moet het land gereinigd worden. Hij was zo enthousiast, drie jaar terug – Jezus uit Nazaret, dat was hem, dat was de Messias, de Gezalfde, hij zou de Romeinen verslaan, en hij, Judas, zou helpen. Afgelopen zondag leek het eindelijk te gebeuren. Jezus had die hypocriete handelaars alvast uit de tempel gejaagd. Maar toen stopte hij. Hij zette niet door! Hij taaide af…

Ik heb Judas niet meer gesproken, ik weet niet waar mijn zoon is. Maar hoe verbitterd moet hij zijn geweest. Dat juist Jezus, onze laatste kans, onze enige kans, het liet afweten! De lafaard! We moeten die Romeinen met gelijke munt terugbetalen, oog om oog, tand om tand! Geen zoete praatjes over liefde en vergeving, daar maken ze alleen maar misbruik van. Wie de andere wang toekeert, bijt in het stof. Ik weet niet waar Judas is, wat hij nu doet, maar ik weet zeker dat hij trots op zichzelf is en dat hij nieuwe plannen maakt. Goed zo, jongen. De strijd moet doorgaan, wij zullen zegevieren!

Matteüs 26 vers 4-16 en Johannes 13 vers 1-2

5. Jezus Jozefszoon

Zaterdag | Het is alsof ik al die tijd door een donker steegje liep en nu opeens op een prachtig plein uitkom. Ik hoorde de klanken al van verre, ik rook de geur al, het moest bestaan, ik wist het – en nu ben ik er eindelijk. De zon straalt, overal spelen de kinderen hier, oudjes die glimlachend op een bankje zitten. Het is alsof ik een kalfje was in de stal, altijd binnen gebleven, maar nu is het lente en ik stuiter naar buiten! Ik ben nog die ik ben, en toch is alles anders.

Ik had het toch gezegd – vandaag nog zul je met mij in het paradijs zijn!

Kijk, daar is de moordenaar. Ik had het toch gezegd – vandaag nog zul je met mij in het paradijs zijn! Ha, geweldig om je te zien, man. Kom je mee, we hebben werk te doen, zelfs hier hebben we nog een klus te klaren. Kijk, daar zijn ze, nog uit de tijd van Noach, al die tijd onzeker, al die tijd maar wachten. Hé, kom erbij, ik heb goed nieuws, ik heb geweldig nieuws. Jullie mogen terug, jullie krijgen weer een lijf, is het niet fantastisch. En ik moet aan de slag, aan het timmeren. In het huis van mijn Vader zijn veel kamers. Héél veel. En ik ben timmerman, ik ga een soort ark van Noach bouwen, maar nu zo groot dat jullie allemaal erbij kunnen. En daar, is dat… Zou het echt… Zou dat Judas zijn?

1 Petrus 3 vers 18-21, Maleachi 3 vers 20, Zacharia 8 vers 4-5 en Johannes 14 vers 1-4

6. Maria uit Magdala

Zondag | Jezus was zo machteloos… Als baby’tje zal hij hebben gebruld als hij dorst had, maar vrijdag weer. En vroeger was hij natuurlijk ingebakerd, in doeken gewikkeld, maar eergisteren hebben we dat weer gedaan. We tilden hem op als een zak met graan. Haastig, gestrest. Vanochtend gingen we langs, nu moest het netjes. Het bloed van zijn huid vegen, het zweet, het stof, overal zat het. Zijn haar wat kammen, zijn baard. Je kunt niets meer doen, niet echt. Maar je moet íéts doen. Je zit zo vol liefde, dat moet er wel uit…

Weg. Het lijk was weg. En toen die stem. Het zal de tuinman wel wezen, dacht ik, die weet vast waar het lichaam is… Maria, hoor ik, mijn naam – en toen herkende ik hem. Hij was het. Terug. Het was alsof ik overstroomde, de emoties kolkten overal, ik barstte uit elkaar. Ik klauwde naar zijn enkel, hier blijven, hier, nooit meer weggaan jij! Houd me niet vast, zei hij, want ik ben nog niet naar de hemel vertrokken… Wat bedoel je, vroeg ik. Juist omdat je hier bent, juist daarom kan ik je toch wél vasthouden? Maar nee, daarom dus juist niet. Ik moest hem loslaten.

Maria, hoor ik, mijn naam – en toen herkende ik hem

Dat was vaker gebeurd. Hij had zoveel mensen genezen en vaak had hij tegen ze gezegd: ga naar huis. Tegen iedereen zei hij: “Volg mij,” maar tegen hen eigenlijk: “Volg mij maar niet.” Waarom? Ergens snap ik het wel. Hij had mij ook genezen, ik had zeven stemmen in mijn hoofd en hij sprak een paar woorden en ze kwamen nooit meer terug. Ik mocht dan wel mee, maar ik wist nauwelijks op eigen benen te staan. Dat wilde hij later anders. Wie wordt genezen kan zich helemaal vastklampen aan de arts – maar je moet ook leren het zelf te kunnen. Dat moet ik nu leren. “Houd me niet vast,” zei hij. Je kunt zelf ook zo veel. En ik ben er toch wel.

Lucas 8 vers 1-3 en Johannes 20 vers 11-18

7. Mevrouw Petrus

Maandag | M’n Petrus is weer thuis! Dat werd even tijd zeg… Ik woon hier bij z’n moeder, zij had ontzettende verhoging een paar jaar terug, ze gloeide gewoon en Jezus genas haar. Sindsdien was Simon helemaal om. Zodra hij maar even niet hoefde te vissen – maar ook als hij eigenlijk wel moest vissen en het geld op was – was hij met die groep de hort op. “Je hebt kinderen,” zei ik, “je hebt verantwoordelijkheden!” “Maar ik ben Petrus,” zei hij dan, “ik ben de rots van de kerk.” “De wat van de wát?!” “De rots van de kerk,” herhaalde hij. “Nou, je weet in elk geval niets van de hoeksteen van de samenleving,” riep ik terug. “En je bent geen steun en toeverlaat van mij!” “Sorry-sorry-sorry,” zei hij dan. En vertrok weer.

Maar nu is hij terug. Hij is er kapot van, Jezus is gekruisigd, zijn hele droom is uiteengespat. Maar ik heb mijn man tenminste weer thuis. Ik kan niet alleen voor al die kinderen zorgen. Er moet gevist worden. Brood op de plank! “Nou,” zei hij. “Eh… We hebben hem gezien. Gisterochtend. Heel bizar. Misschien gaat het verhaal toch nog door. We denken dat hij is opgestaan, ik snap er ook niks van, maar we hebben hem al aangeraakt en… Vrouw, vrouw – we moeten de wereld rond. Jij en ik. Samen. We moeten mensen gaan vissen.” “Wat?!,” zeg ik… “En de kinderen dan? En je moeder? En-en-en…” “Sst, meissie,” zegt hij, “sst, het komt echt wel goed.” En daar zit ik dan. Met een man die de wereld rond wil. Met mij.

1 Korintiërs 9 vers 5 en Marcus 1 vers 29-31

Marije moest met Pasen afscheid nemen van haar vader, maar een week later gebeurde er een wonder

Lees ook over:

Marije moest met Pasen afscheid nemen van haar vader, maar een week later gebeurde er een wonder

Geschreven door

Reinier Sonneveld

--:--