Ga naar submenu Ga naar zoekveld

‘Ik heb – letterlijk – de trein naar Auschwitz gemist’

Oorlogsoverlevende en Sinto Zoni Weisz over de Holocaust

Weinig Nederlandse burgers hebben ooit de Verenigde Naties én het Duitse parlement toegesproken. Voormalig bloemsierkunstenaar Zoni Weisz (86) deed het, als Holocaustoverlevende uit de Sintigemeenschap. “Jarenlang verweet ik mezelf dat ik er niet bij was toen mijn ouders, zusjes en broertje hun moeilijke laatste momenten beleefden.”

Deel:

Zijn kindertijd begon idyllisch, in wat hij omschrijft als “een stille wereld van onverharde paden en natuur”. Zoni en zijn gezin behoorden tot de Sintigemeenschap. Met hun houten woonwagen doorkruisten ze Nederland met de snelheid van hun sjokkende paard.

De koning te rijk

“Wij waren met vier kinderen. Omdat ons gezin een rondtrekkend bestaan leidde, zijn we allemaal in een andere uithoek van Nederland geboren”, vertelt hij thuis in Uden, terwijl echtgenote Elly koffie en koek serveert. 
Nog altijd, wanneer hij het geluid van paardenhoeven hoort, brengt dat hem meteen terug naar die voorgoed voorbije tijd. “Een van mijn vroegste herinneringen is dat ik naast mijn vader op ‘de plank’ zat, zoals wij de uitbouw voor onze woonwagen noemden, en hij de teugels in mijn handen legde. Ik voelde me de koning te rijk.”

U was 3 toen de oorlog uitbrak. Merkte u daar in die begintijd iets van?
“Eigenlijk helemaal niets. Maar mijn ouders wisten meer dan de gemiddelde Nederlander. Want wij hadden familie in Duitsland, waar mensen al vanaf 1933 vervolgd werden. Joden, maar ook Roma en Sinti. Op de een of andere manier sijpelden die verhalen door. Zij wisten wat er aan de hand was.”

In juli 1943 bepaalde de bezetter dat rondtrekken met woonwagens in Nederland voortaan verboden was. In het licht van wat er in Hitler-Duitsland allemaal al gebeurde, is dat rijkelijk laat?
“Klopt. Datzelfde geldt voor de vervolging van de Roma en de Sinti. Terwijl de Joden al eerder vervolgd en gedeporteerd werden, lieten de nazi’s ons nog – min of meer – met rust.”

In het diepste geheim

Tot die ene dinsdag, 16 mei 1944. “Het was zo’n dag als vandaag: blauwe luchten, zon, volop lente. In het diepste geheim hadden de nazi’s een grote razzia voorbereid. Overal in Nederland moesten op die ene dinsdag alle ‘zigeunerachtige personen’ worden opgepakt en gedeporteerd naar Westerbork.”

Het wrange is: Nederlandse politieagenten, die hiervoor instructies en adressen hadden ontvangen, voerden die razzia uit.“
Er kwam geen Duitser aan te pas. Ze begonnen al om 4.00 uur.”

Naar Westerbork

Hijzelf was er niet bij toen de agenten de rest van zijn gezin oppakten en afvoerden naar Westerbork.
“Sinds het trekverbod leek het mijn vader veiliger om minder op te vallen. In Zutphen was een woning vrijgekomen, in de Laarstraat. Er had een slagersgezin in gezeten. Daar trokken wij in. Wat we toen niet wisten, was dat het om een Joods gezin ging, dat was opgepakt. Mijn tante Moezla kwam de avond voor de razzia naar mijn ouders. Zij woonde met haar kinderen in een woonwagenkamp in Vorden. ‘Geef die jongen toch mee’, zei ze, ‘dan kan hij bij ons lekker buitenspelen. Wat moet hij hier doen?’ En zo gebeurde het.”

‘Ze zijn opgepakt!’

Die bewuste dinsdagochtend werd Zoni in tante Moezla’s woonwagen gewekt door een opgewonden stem. “Er kwam iemand op de fiets, vanuit Zutphen, naar de woonwagen in Vorden. ‘Ze zijn opgepakt!’ riep hij. Ik wist meteen: dit gaat over ons gezin. Als 7-jarige ben je net oud genoeg om alles te weten. Dit bericht sloeg in als een bom.”

Hoe reageerde uw tante?
“Zij dacht: wegwezen! Drie dagen lang verstopten we ons in bossen, bij boeren, in schuren. En tussen de buizenwirwar van een melkfabriek, in Beltrum. Uiteindelijk dacht mijn tante: dit is zinloos, we moeten onszelf aangeven. We hadden honger en dorst, waren vies geworden en vielen te veel op. Dus gingen we naar het politiebureau in Vorden.”

Drie agenten

De drie agenten die het lokale bureau bemanden, zaten ermee in hun maag. De ‘zigeunerrazzia’ was allang voorbij: wat moesten ze doen?“Ze belden met de bezetter, om te overleggen. Een van de drie had het duidelijk goed met ons voor. Aan die man heb ik mijn leven te danken.”

De drie dienders kregen te horen dat ze het gezelschap per trein naar het station in Assen moesten brengen. “Omdat ze ons niet op tijd naar Westerbork konden transporteren, zouden we in Assen op de trein stappen die alle opgepakte Roma en Sinti zou vervoeren – naar Auschwitz.”

Krijsende remmen

Hij ziet zichzelf nóg staan, naast zijn tante en haar zeven kinderen, op het perron in Assen. “Ik kan alles nog zo uittekenen – inclusief de stalen constructie waar het stationsdak op rustte. “Met diezelfde drie agenten wachtten we op de trein. Die ene had tegen mijn tante gezegd: ‘Wat er ook gebeurt, ga níét met die trein mee. Als ik mijn pet afneem, moeten jullie wegrennen.’ Hij zat waarschijnlijk in het verzet.” 
Zoni zag de zwarte locomotief met de rij veewagens erachter vanuit Westerbork binnenrijden, en met krijsende remmen tot stilstand komen. “Ik wist onmiddellijk waar ons gezin zat.”

Hoe wist u dat?
“Mijn zusje Rakli had een mooie jas. Lichtblauw. Een heel opvallende kleur. Dat jasje hing achter de tralies van die beestenwagon. Hadden ze ons zien staan? In ieder geval: de Duitse soldaten die hun trein bewaakten, sprongen eraf. Juist op dat moment kwam er, aan de andere kant, een passagierstrein aanrijden, waar ook mensen uit- en instapten. Er was dus veel kabaal en beweging. Die ene agent nam inderdaad zijn pet af. Vraag me niet hoe het gelukt is, maar wij slaagden erin om snel in die passagierstrein te klimmen. Zo heb ik – letterlijk – de trein naar Auschwitz gemist.”

‘Pas goed op mijn jongen!’

“Ik vergeet iets heel belangrijks”, vervolgt hij. “Vanuit de beestenwagon, die begon te rijden, hoorde ik mijn vader schreeuwen: ‘Moezla, Moezla, pas goed op mijn jongen!’” Zoni blijft bijna een halve minuut stil, met vochtige ogen. “Dat herinner ik me nog als de dag van gisteren. Het blauwe jasje van Rakli. Mijn vaders stem. Ik meen zelfs dat ik achter de tralies nog het gezicht van mijn kaalgeschoren moeder heb gezien. Maar dat weet ik niet zeker.”

In Nijmegen

Een broer van zijn vader, die tijdens de razzia ook uit handen van de politie was gebleven, bracht Zoni enkele dagen later naar zijn grootouders. 
“Die woonden in een oud huisje, in Nijmegen. Katholieke mensen, die ik amper kende. Daar heb ik de rest van de oorlog doorgebracht. De geallieerden lagen nog voor de Waal, die ze niet over konden steken. De Duitsers schoten iedere nacht. Ik liep een keertje overdag buiten op het moment dat de Duitsers een kettingbom dropten, vlakbij. Toen ik – helemaal versuft – bijkwam, lagen de lijken om me heen. Zelf had ik geen schrammetje. Ik heb een engeltje op mijn schouder gehad, gedurende die hele oorlogsperiode.”

Toen ik bijkwam lagen de lijken om me heen

 Over engelen gesproken: Zoni betekent in uw taal, het Roma, ‘geschenk van God’. Bent u gelovig?
“Omdat mijn ouders me zo noemden, is die naam me zeer dierbaar. Maar gelovig? Nee. Want áls Hij bestaat… had nooit mogen gebeuren wat er in mijn leven is gebeurd. Overigens waren – en zijn – er wel veel gelovige mensen onder de Sinti en de Roma. En mijn Nijmeegse grootouders waren diepgelovige mensen.”

Verlammende onzekerheid

Na de bevrijding bleven vragen hem bestormen: waren zijn vader en moeder, zusjes en zijn broertje nog in leven? Zou hij ze ooit nog terugzien?

“Die verlammende onzekerheid was het ergste. We pluisden ellenlange lijsten van het Rode Kruis uit, met namen van overlevenden. Weisz, Weisz, Weisz… maar óns gezin was er steeds niet bij.”
Hoogstwaarschijnlijk is zijn moeder, samen met zijn zusjes en broertje, omgekomen in de nacht van 2 op 3 augustus 1943, weet hij nu. “Toen is namelijk het hele Zigeunerlager – de zigeunerbarak – ontruimd. Iedereen is die nacht vergast en direct daarna gecremeerd. De nazi’s wilden ruimte maken voor een grote groep Hongaarse Joden die in aantocht was. Rakli was op dat moment 6 jaar oud. Lena 4. Emil 8 maanden. Moeder was 28.”

Ondergrondse wapenfabriek

Zoni’s vader was er niet bij toen zij stierven, in een van de gaskamers. Want enkele maanden na hun aankomst in Auschwitz viel het gezin verder uiteen: samen met andere gezonde mannen moest hij opnieuw op transport.
“Na de oorlog kwam ik te weten dat hij te werk is gesteld in Ellrich, een subkamp van Mittelbau-Dora, de ondergrondse wapenfabriek van de nazi’s in Duitsland. Daar is hij op 13 november 1944 overleden.”

Hoe weet u dat?
“Twee broers die erbij waren, hebben me dat verteld. Tijdens een van de geallieerde bombardementen op die fabriek is hij geraakt door een bomscherf. Hier, in zijn hals. Deze verwonding werd hem fataal. Die datum staat ook in een brief van het Rode Kruis, uit 1948. Van mijn moeder, zusjes en broertje heb ik nooit een officieel bericht van overlijden gehad. Daar heb ik het jarenlang ontzettend moeilijk mee gehad.”
Hij valt even stil. “Ik had al een bloemenwinkel in Amsterdam toen ik op een dag een vrouw met zwart haar de winkel in zag komen. Mijn hartslag schóót omhoog.” Met een hand op zijn borst: “Ik stond achter de werkbank en dacht: dat is toch niet…’” Zijn stem breekt af.

…mijn moeder?
Hij knikt, herpakt zich. “Dat was al dik dertig, misschien veertig jaar na de oorlog. Zo diep zat het dus. Na de bevrijding zeiden mensen soms tegen me: ‘Jouw moeder was zo bijdehand, ze is vast ergens in de Russische zone; ze komt terug.’ Maar dat gebeurde niet.”

Wanneer besefte u: ze komen nooit meer terug?
“Dat was een heel lang, pijnlijk proces.” Na een stilte: “Ik heb mezelf jarenlang verweten dat ik er niet bij was toen mijn ouders, zusjes en broertje hun moeilijke laatste momenten beleefden.”

Prachtige kinderen

Terwijl hij in zichzelf worstelde met een onderhuids trauma, zette hij alles op alles om iets van zijn leven te maken. In 1963 trouwde hij met Elly, die niet tot de Sintigemeenschap behoorde. Glimlachend: “Daarmee ging ik in tegen de tradities van ons volk. Maar zij is mij, tot op de dag van vandaag, tot steun geweest. Privé, en in de bloemenwinkel die we tot 1992 in Amsterdam hadden. Elly heeft me twee prachtige kinderen geschonken: Elvira en Sander.”

Ik las dat u uw kinderen jarenlang niets hebt verteld over wat u in de oorlog hebt meegemaakt?
“Een grote fout, achteraf gezien. Maar ik deed dat om hen te beschermen tegen het trauma waar ik zelf mee worstelde. Zelfs jaren na de bevrijding had ik nog last van diepe angsten, nachtmerries en – zo nu en dan – plotselinge woedeaanvallen. Daarom klopte ik in 1965 aan bij een psycholoog, Caspar Mengelberg, die ook veel Joodse Holocaustoverlevenden heeft begeleid. Hij kon ontzettend goed luisteren. Hem vertelde ik dingen die zelfs Elly nog niet wist.”

Alleen nog maar huilen

Pas in 1969 vond hij de moed om – voor het eerst – Westerbork te bezoeken. “Dat maakte op mij een verpletterende indruk. Er worden filmbeelden vertoond van een trein die vanuit Westerbork naar Auschwitz reed. Dat is het énige transport, in heel Europa, dat is gefilmd. In opdracht van kampcommandant Gemmeker moest een Joodse fotograaf, Breslauer, dat transport in 1944 filmen. Zijn beelden hebben mij diep geraakt. Erna zie je de namen van de Sinti en Roma die met datzelfde transport zijn weggevoerd. Ik kon alleen nog maar huilen, ging er helemaal kapot aan. Kent u trouwens dat iconische beeld uit die film, van dat ene meisje?”

Het meisje dat tussen de wagondeuren in de camera kijkt, met een hoofddoek om?
“Precies. Jarenlang hét beeld van de Jodenvervolging. Pas in 1994 ontdekte een Haagse journalist dat het Settela Steinbach was: geen Jodin, maar een Sintimeisje. Ook zij is in Auschwitz vergast.”

Bedekt met mos

Zoni was al gepensioneerd toen hij, samen met zijn gezin, zijn eerste bezoek aan dat vernietigingskamp bracht – de plek waar ook zijn eigen leven had kunnen eindigen. Jaren later reisde hij, samen met Elly, af naar Mittelbau-Dora. “Mijn vader is overleden in het subkamp Ellrich. We hebben exact op de plek gestaan waar hij stierf, in het Krankenrevier: de ziekenbarak. Alleen de fundamenten ervan zie je nog.” Hij zet zijn bril af en dept zijn betraande ogen. “Sorry…” Na een diepe ademteug: “Prachtig groen, helemaal bedekt met mos. Zó’n vreemde ervaring – niet in woorden uit te drukken.”

Taboe doorbreken

Als Holocaustoverlevende uit de Sintigemeenschap sprak hij de afgelopen decennia niet alleen de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties toe, maar ook – precies vijftig minuten lang – het Duitse parlement. En gaf hij talloze lezingen in binnen- en buitenland.

Gezien uw Sintiachtergrond is het uitzonderlijk dat u openlijk spreekt over thema’s als dood, verlies en rouw.
“Bij ons is dat, evenals bij de Roma, inderdaad nog steeds een taboe. Maar dat móést ik doorbreken, uit naam van degenen die in de Holocaust zijn omgekomen.”

Witte orchidee

Naast hem op tafel staat een witte orchidee te pronken in het zachte voorjaarslicht. 
“Een phalaenopsis. Mooi, hè? Van kinds af aan houd ik van de natuur, bloemen en planten. En ik heb talent voor kleuren, voor vormen, voor dingen creëren. Door mijn werk heb ik veel van de wereld gezien. Wat dat betreft, heb ik een fantastisch leven gehad.”

Wat is voor u de allermooiste plek op aarde?
“Ik ben vele malen in Auschwitz geweest, onder meer met groepen Roma- en Sinti-jongeren. Zij moeten weten wat daar is gebeurd, en hoe het kon gebeuren. Je kunt er onder meer bergen brillen en bergen schoenen zien van vermoorde kinderen en volwassen. Gruwelijk, en indrukwekkend. Daartegenover staat de schoonheid van een vijver, naast wat crematorium vijf was. Dat is zó’n prachtige plek. Die vijver – omringd door ruisende berken – zit vol leven: insecten, vissen... Voor mij is dat het mooiste plekje. Daar ervaar ik iets van heling.”

Heling?
“In die vijver ligt hoogstwaarschijnlijk de as van mijn moeder, Rakli, Lena en Emil. Ik zie dat stille water als hun laatste rustplaats.” Ferm: “En ik wil blijven spreken voor hen én voor alle anderen die dat niet meer kunnen – zolang ik leef.”

Zoni Weisz

Johan (roepnaam Zoni) Weisz werd op 4 maart 1937 geboren in Den Haag, als de oudste zoon van Jacoba en Johannes Weisz en lid van de Sintigemeenschap. Van het gezin overleefde alleen hij de oorlog. Zoni was de eigenaar van een succesvolle bloemenwinkel in Amsterdam en groeide uit tot een internationaal bekende bloemsierkunstenaar. Hij is getrouwd met Elly. Zij kregen twee kinderen en vier kleinkinderen. In 2016 verscheen zijn autobiografie: Zoni – De vergeten Holocaust (Luitingh-Sijthoff).

Beeld: Jacqueline de Haas

Holocaustoverlevende Zoni Weisz
Holocaustoverlevende Zoni Weisz. Credits: Jacqueline de Haas.

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--