Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Gratis kerstverhaal uit het boek 'Buiten sneeuwt het'

Ontroerend verhaal van Janke Reitsma

Daan voelt zich leeg sinds het gemis om zijn geliefde. De lichtjes buiten lijken zijn leegte alleen maar te versterken. Dan ziet hij dat een oude man in de kou op zoek is naar 'Christine'. Daan biedt, met tegenzin, zijn hulp aan. Maar de onverwachte kennismaking brengt hem misschien dichterbij zijn geliefde dan hij van tevoren had bedacht.

Deel:

De kat van Johannes

Vanachter het woonkamerraam ziet Daan een overdaad aan lichtgevende sterren en opgetuigde kerstbomen in de met sneeuw bedekte straat. Al dat licht zou de donkerte van de avond moeten verzachten, maar voor Daan benadrukt het alleen de leegte, die hem nu al maanden gevangen houdt. Hij trekt de overgordijnen dicht om zich van de buitenwereld af te sluiten, maar in het midden komen de gordijnen net niet bij elkaar. Toen Meike en hij hier kwamen wonen, had ze het zo erg gevonden dat ze een fout had gemaakt met opmeten. Later had hij er nog vaak plagerig grappen over gemaakt. Hij houdt de zoom tussen zijn vingers en voelt aan de fluwelen stof, die je altijd dezelfde kant op moet strijken, om kleurverschillen te voorkomen.  

Net als hij de gordijnen los wil laten om de avond geruisloos voorbij te laten gaan, ziet hij een figuur in de straat. In het licht van de lantaarnpaal staat een oude man, midden op de witte klinkerweg, met zijn handen stevig om de handvaten van zijn rollator geklemd. Hij probeert het wagentje tegen de ruwe sneeuw in te duwen. De man loopt op pantoffels, van die ouderwetse grijze instappers met een ruit- patroontje erop. Daarboven draagt hij een pantalon met een lichtblauwe gebreide trui. Geen jas, ook al is het zo koud dat de ijskristallen tegen de ruiten groeien.  

Hij verschuilt zich achter het gordijn en gluurt naar de man

Die man moet in de war zijn, dementerend misschien, want wat doet hij hier anders op deze doodlopende weg? Hier komen bijna nooit mensen en zeker niet op kerstavond. Daan schuift het gordijn weer een beetje open, zodat hij beter kan kijken naar de man die de rollator weer in beweging krijgt en erachteraan hobbelt. Hij kijkt zoekend om zich heen, opent zijn mond en vormt er woorden mee. Steeds hetzelfde woord lijkt het, maar Daan kan het vanuit huis niet horen. Hij verschuilt zich achter het gordijn en gluurt naar de man, die een stukje verder opnieuw stil blijft staan. Hij legt zijn hand tegen zijn bovenlip en roept nu luider:  

‘Christine!’  

Hoort hij dat goed? Zoekt de man iemand? Daan haast zich naar de voordeur, morrelt wat aan het slot en trekt hem open. De kou blaast in zijn gezicht en hij slaat zijn armen om zijn lijf. 

‘Meneer!’ roept hij.
De man kijkt op en loopt in zijn richting.
Daan wenkt de man, ten teken dat hij binnen mag komen, weg uit de kou die hem grauw in het gezicht slaat, met grove vlokken en al, maar het duurt lang eer de man bij zijn stoepje is, zo traag loopt hij. Aan het begin van het tuinpad blijft hij staan. ‘Ik ben mijn kat kwijt,’ zegt hij.  ‘Uw kat?’ Daan probeert niet onaardig te zijn, maar hij hoort zelf hoe snerend zijn stem klinkt. Een vermiste kat, een verwarde oude man. Heeft hij weer.  

‘Komt u maar even binnen, dan zal ik kijken of ik iets warms heb,’ roept hij, op een toon die hij tegen een kind uit zijn klas zou kunnen aanslaan als het een verkeerde keuze maakt, maar de man blijft staan waar hij staat, niet van plan het tuinpad op te lopen. Daan heeft het klinkerpad zelf gelegd, ook al is hij hartstikke onhandig. Meike was er dik tevreden over geweest en hij had haar na hun bruiloft vanaf de weg over het pad tot voorbij de drempel gedragen. Nu zijn de klinkers door het dikke pak sneeuw bijna niet meer te onderscheiden van daar waar de tuin begint.  

‘Je denkt zeker dat ik dement ben of niet?’ vraagt de man. Hij heft zijn hoofd een stukje op. Daan zucht. ‘Omdat u zich daarnaar gedraagt,’ mompelt hij, terwijl hij zijn schoenen aantrekt, want hij heeft allang in de gaten dat die ouwe daar zal blijven staan of weer in zijn eentje de avond in trekt en wie weet wat kan overkomen.  ‘In mijn bovenkamer is alles op orde, ik ben alleen mijn kat kwijt,’ zegt de man.  

‘Hier is geen kat,’ zegt Daan. Hij trekt zijn jas aan en kijkt naar de man, die eruit ziet als een zielig figuur uit een romantische komedie, waar Meike graag naar keek, en hij begint zomaar te vermoeden dat hij nu de held in het verhaal moet worden. De kattenredder of zoiets, alsof hij niets beters te doen heeft. Wat nog waar is ook.  ‘Zou u niet naar huis gaan, om een jas aan te trekken?’ vraagt hij.  

Uit alles is haar geur verdwenen, zoals zij is verdwenen

‘Ik moet mijn kat vinden,’ zegt de man en hij begint zich al om te draaien, zijn schouders voorover gebogen, zijn blote nek naar de hemel die er genadeloos natte vlokken in stort.  ‘Wacht!’ Daan grist twee sjaals van de kapstok en rent naar buiten.  ‘Hier.’ Hij geeft zijn sjaal aan de man, waarna hij Meikes groene sjaal om zijn eigen hals wikkelt en er even aan ruikt om haar geur op te snuiven, maar uit alles is haar geur verdwenen, zoals zij is verdwenen. Ongeluk noemden ze het.  

‘Mijn schoenen zullen u wel niet passen,’ zegt hij. ‘Dus u zult het op uw pantoffels moeten doen, als u zo nodig die kat moet zoeken.’ Hij loopt achter de man aan de stoep op.  

‘Wat is het signalement?’ vraagt hij. ‘Wat?’ 
‘Van dat beest.’  
‘Oh natuurlijk. Christine heet ze trouwens.’ 
‘Dat meende ik al te horen.’ 
‘Ze is groot, dik, rood en heeft heel veel pluishaar,’ zegt de man. 

 
‘Nou, zoeken dan maar.’ Daan zucht en steekt zijn handen in zijn zakken. Ondanks dat hij de winter- avond en het licht van alle kerstbomen wil buiten- sluiten, kan hij niet ontkennen dat de frisse lucht aangenaam is, dat het fijn is om even op pad te zijn, want hij is de laatste maanden slechts een paar keer van zijn huis naar de supermarkt gelopen en verder is hij binnengebleven, om confrontaties te voorkomen, met de school, met het kruispunt, met goedbedoelde vragen, met alles wat mensen willen geven, zoals medelijden, fruitmanden en ovenschotels.  

‘Moet jij niet kerst vieren of iets dergelijks?’ vraagt de oude man. Het leven staat in zijn huid gegrift, zijn ogen lijken vertroebeld en gaan schuil achter dikke brillenglazen.  

‘Ik kwam een oude man op pantoffels tegen,’ zegt Daan.  

‘Omdat je alleen bent.’  

‘Omdat de meeste mensen die dementeren dat zelf niet in de gaten hebben,’ zegt Daan en dan grijnst de oude man.  

‘Ik ben Johannes,’ zegt hij en hij steekt zijn hand uit en Daan schudt hem.  

‘Daan,’ zegt hij en ze lopen de straat door, totdat ze aan het einde moeten kiezen welke kant ze opgaan.  

‘Waar zou Christine kunnen zijn?’ vraagt Daan. ‘Geen flauw idee,’ zegt Johannes.  ‘Weet u niet waar ze meestal rondloopt? Katten blijven toch in hun eigen territorium?’ ‘Dat is het nu juist. Christine is een binnenkat. Ze is nooit buiten geweest en moet ontsnapt zijn toen ik de achterdeur even open heb laten staan.’  Johannes besluit rechtsaf te gaan en Daan loopt met hem mee, al wil hij alles behalve die kant op. Zijn passen vertragen als vanzelf.  

‘We hebben dus geen flauw benul waar Christine kan zijn,’ zegt hij en hij stopt.  

‘Dat zeg je goed,’ zegt Johannes. Hij blijft stug met de rollator door de sneeuw klieven.  

‘Wat doen we hier dan? Laten we teruggaan,’ zegt Daan.  

‘Als we teruggaan vinden we haar nooit.’

‘Naar links dan?’ Daan wil zich al omdraaien. ‘Wat heb je opeens?’ vraagt Johannes en zijn stem klinkt nors. Hij blijft staan en kijkt Daan aan, zijn borstelige wenkbrauwen helemaal opgetrokken. Ineens heeft Daan het koud. Hij rilt. ‘De school,’ zegt hij. ‘Ik werkte... ik werk op die school.’ Hij knikt naar het gebouw een stukje verderop. Hij vertelt niet dat Meike er ook werkte en dat ze elkaar daar negen jaar geleden ontmoet hadden. Hij was net zevenentwintig geworden en zij kwam als stagiaire in zijn klas, een spring-in-’t-veld met een grote mond en lange donkerblonde krullen, die zelfs als ze stilstond nog over haar schouders dansten.

Christine, schreeuwt Daan de avond in

‘Confrontaties moet je aangaan,’ zegt Johannes en hij zet de pas er weer in, sloffend door de sneeuw, die allang door de stof van zijn pantoffels gedrongen moet zijn. Daan volgt hem aarzelend en negeert het bonken van zijn hart. Hij moet zich niet zo aanstellen. Het gebouw is immers slechts een omhulsel. Een grote kerstboom verlicht het pand. Als ze erlangs lopen kijkt hij naar de donkerblauwe raamkozijnen en de raamschilderingen die feest uitstralen, zelfs in het lokaal van Meike. Een omhulsel van herinneringen, alleen maar goede herinneringen en toch...  

‘Christine!’ roep Johannes. Hij laat zijn rollator even los en zet zijn beide handen als een koker om zijn mond en roept opnieuw, maar zijn stem reikt niet zo ver.  ‘Christine,’ schreeuwt Daan de avond in. Het is fijn om zo hard te schreeuwen en hij doet het nog eens. ‘Christine!’  

Zou een kat eigenlijk wel reageren op zijn naam? Er komt in ieder geval nog geen rood beest met pluishaar tevoorschijn.  

‘Waarom Christine?’ vraagt Daan nadat het even stil is geweest. ‘Dat is toch geen naam voor een kat?’  
‘Naar mijn vrouw,’ zegt Johannes.
‘Uw vrouw?’ 
‘Na haar dood kwam mijn dochter met een kat aanzetten en ik was meteen verkocht. Ze heeft diezelfde grote ernstige ogen en weet je waar ze als eerste ging zitten?’ Hij kijkt Daan aan. ‘Op Christines luie stoel. De stoel waarin ze stierf, maar waarin ze nog veel meer tijd heeft doorgebracht toen ze leefde.’  

‘U hebt uw kat naar uw overleden vrouw genoemd?’ vraagt Daan.  

‘Niet naar mijn overleden vrouw, maar naar mijn vrouw,’ verbetert Johannes hem.  

‘Alsnog is het van de zotte.’ Daan schopt door de sneeuw die als droge poeder opstuift en weer neervalt.  

‘Als ik haar maar niet kwijt ben,’ zegt Johannes en hij begint plotseling weer te lopen.  

‘Rustig aan,’ zegt Daan, ‘zo bedoelde ik het niet.’ Maar Johannes blijft stevig doorlopen, voorovergebogen, alsof zijn rollator het leven zelf is, dat hij koste wat het kost voor zich uit wil schuiven. Af en toe slipt hij, maar steeds grijpt hij de zwarte handvaten weer vast en stuurt het karretje over het ongelijke wegdek.  

‘Laten we deze weg nemen,’ zegt Daan en hij legt zijn arm op de oude gerimpelde hand van Johannes, zodat ze rechtsaf zullen slaan, terug naar Daans huis, maar Johannes loopt stug door, alsof hij voelt dat Daan niet met hem begaan is, maar enkel naar rechts wil omdat hij niet langs het kruispunt wil. De school gaat dan nog, maar het kruispunt, daar ziet hij haar ondanks de hopen sneeuw aan de kant van de weg zo weer voor zich. Een film van hoe het gebeurd moet zijn, die hij steeds opnieuw afspeelt in zijn hoofd. Hoe ze daar fietst, het stapeltje bibliotheekboeken onder haar snelbinders, nog even snel naar de bieb voor het eten. Hij ziet vooral de boeken voor zich, hoe ze uiteengescheurd worden en in stukken over de weg verspreid liggen, enkele bladzijden wapperend in de wind.  

Op het kruispunt staat Johannes stil en Daan is enkele meters daarvoor al stil blijven staan. Ze zwijgen, terwijl de sneeuw gelijkmatig neerdaalt, oneindig doorgaat met vallen en Daan stelt zich voor dat Meike vanuit de hemel met de vlokken meevalt. Het gestage ervan zal aangenaam zijn en zij zal landen in de zachte sneeuw. Het wegdek is niet ruw en hard, maar vriendelijk en zal als een matras haar lichaam opvangen en het is aangenaam licht, zonder pijn.  

‘Ik heb het verrekte koud,’ klinkt het naast hem. Hij kijkt opzij naar Johannes, die staat te rillen. Hij oogt ineens ontredderd.  
‘Wat doe ik hier?’ vraagt hij. Hij kijkt naar Daan op. ‘Uw kat,’ zegt Daan.
‘Christine?’
‘U was haar aan het
zoeken.’  ‘En mijn voeten dan, moeten die er soms afvriezen? Christine zou het nooit goedvinden dat ik met mijn goede pantoffels zo buiten loop te banjeren.’
'Laten we verder zoeken,’ zegt Daan.  
'Christine is dood,’ zegt Johannes. Hij trekt met zijn mond. ‘Uw kat,’ zegt Daan. ‘Christine, uw kat. Ze is ergens buiten, we zoeken haar.’  
‘Christine is een binnenkat. Ik weet niet wat jij je allemaal in het hoofd haalt, maar ik wil naar huis, het is stervenskoud.’ Johannes veegt sneeuw uit zijn grijze haren en haalt zijn hand onder zijn neus door en snuift.  

Daan duwt samen met Johannes de rollator door een hoop sneeuw die van de weg is geveegd en op de stoep terecht is gekomen. ‘Weet u nog waar u woont?’ vraagt hij.  ‘Natuurlijk! Denk je soms dat ik dement ben?’ Johannes geeft een ruk aan de rollator.  

‘Nee hoor, met uw bovenkamer is alles in orde,’ zegt Daan en hij legt zijn hand op Johannes’ schouder, zodat de man kalmeert en hij hem kan opvangen als dat nodig is. Schuifelend lopen ze langs huizen, waar licht brandt in de woonkamers en waar mensen samenzitten en eten of lachen of spelen of achter gesloten gordijnen de liefde vieren, terwijl het lichtsnoer in de kerstboom de kerstballen doet fonkelen.  

‘Hier is het,’ zegt Johannes en hij loopt de oprit van een kleine vrijstaande woning op. Daan gaat hem achterna, over het pad naast de schuur naar de achter- kant van het huis. Bij de deur zoekt Johannes met zijn hand in zijn broekzak en haalt er een sleutelbos uit. Met trillende handen steekt hij de sleutel in het slot.  

Binnen gaat Johannes in zijn stoel zitten en trekt eerst zijn pantoffels en daarna zijn sokken uit. Daan legt ze op de verwarming onder het raam. Vervolgens doet Johannes de sjaal af en trekt zijn natte trui uit en ook die hangt Daan te drogen. De oude man begraaft zijn wit weggetrokken voeten in het hoogpolige vloerkleed en slaat de deken, die Daan hem geeft, om zijn schouders. Hij zucht en sluit zijn ogen, hij laat zijn hoofd in de hoge rugleuning van de fauteuil

Zomaar kan hij haar weer voelen

zakken.  

Daan gaat tegenover hem op een smalle stoffen bank zitten en legt zijn jas naast zich op de zitting. De groene sjaal laat hij om zijn hals hangen en terwijl hij aan de groene wollen franjes plukt, kijkt hij naar het kleine kerstboompje dat naast hem op een bijzettafeltje staat. Er hangen kleine rode kerstballen en een zilverkleurige slinger in. Een lichtjessnoer is er onhandig omheen gedraaid, de sticker met de barcode zit er nog aan. Daan stopt de stekker in het stop- contact, waarna het boompje warm licht verspreidt. Het licht heeft toch iets aangenaams. Johannes opent zijn ogen en kijkt ernaar.  

Op dat moment schiet vanachter Johannes’ stoel iets tevoorschijn, schrijlings langs zijn blote voeten, die nog steeds begraven liggen in het tapijt. Het is de kat. Nieuwsgierig richt ze haar kopje met de grote ernstige ogen op Daan, haar dikke pluizen staart in de lucht. Voorzichtig komt ze dichterbij en streelt eerst met haar kop en daarna met haar rode lijf langs zijn been. Dan springt ze op de bank, op zijn jas, vervolgens op zijn knie en hij kan niets anders dan zijn hand op haar kop leggen en haar zachtjes aaien, waarna ze haar ogen dichtknijpt en spint. Ze voelt warm en zacht onder zijn handen. Hij aait haar rug, haar kop en kriebelt onder haar kin en het dier krult zich op en legt haar kop tegen zijn hand. Hij denkt aan Meike, de uitbundigheid waarmee ze de kinderen lesgaf, haar schaterlach als ze samen naar een van haar favoriete films keken, haar warmte als ze tegen hem aan lag. Zomaar kan hij haar weer voelen.  

‘Ze is er nog,’ zegt Johannes en hij glimlacht. Daan zwijgt even en kijkt naar de oude man. ‘Ja, ze is er nog,’ zegt hij.  

Dit verhaal is te vinden in het boek: Buiten Sneeuwt Het - Kerstverhalen, Marlies Medema en anderen, Kok Boekencentrum, 224 blz, €18,99

Wie ben jij in het kerstverhaal?

Wie ben jij in het kerstverhaal?

Maria, Jozef, de herders of de wijzen... Op welk personage uit het kerstverhaal lijk jij het meest? Doe de EO-kersttest en ontdek het nu!

Doe mee!
--:--