Ga naar submenu Ga naar zoekveld

‘Ik ben ontsnapt aan de dood’

Volgens de chirurg zou ik binnen vijf uur dood zijn.”

Ds. Jelke van Wattum (81) verloor op 14 mei 1940 in één klap zijn moeder, broer, een deel van z’n gezicht én zijn linkerarm. Hij was 10 jaar oud toen de Duitse Luftwaffe zeventien minuten lang brisantbommen op Rotterdam liet regenen. “Volgens de chirurg zou ik binnen vijf uur dood zijn.”

Deel:

Terwijl de bommenwerpers dood en verderf begonnen te zaaien, zaten Jelke en zijn broer in een tussenkamertje van hun ouderlijk huis aan de Vijverhofstraat. Ook hun moeder, oma en een nichtje waren aanwezig. “We hadden geen idee van de omvang van het bombardement,” blikt de gereformeerde emeritus predikant (PKN) terug. “Er klonk in die dagen wel vaker luchtalarm. We wisten dat we weg moesten blijven van de ramen, dus we wachtten in dat kamertje tot de kust veilig zou zijn.”

Flits

Jelke was bezig met een bouwplaat van een vliegtuig. “Ik stapte over naar de bank waar mijn broer zat en vroeg of hij me even wilde helpen.” Een granaat schoot dwars door het dak en ontplofte – twee verdiepingen lager – vlak naast de jongens. “Ik was direct buiten westen, al zag ik later in een flits nog wel dat m’n broer met zijn hand onder z’n hoofd zat en ‘Mijn hoofd, mijn hoofd!’ riep, en pas veel later heb ik het lichaam van mijn moeder zien liggen.”
De drie slachtoffers werden naar het toenmalige Eudokiaziekenhuis getransporteerd door twee buren van Bescherming Bevolking. De dienstdoende chirurg was ervan overtuigd dat de zwaargewonde 10-jarige het niet zou redden. “Hij zei: ‘Geef maar morfine; die is binnen vijf uur dood.’ Dat hoorde ik later van omstanders.”

Plastische chirurgie

Zijn broer werd direct geopereerd, maar overleed diezelfde avond. Tegen de verwachting in ademde Jelke na vijf uur nog steeds. “Als de bliksem heeft die arts me alsnog geopereerd. Hij wilde net naar huis gaan; het werd ‘ietsje later’ – ik geloof dat de operatie zes uur duurde.”
Jelke was er slecht aan toe. De explosie had een deel van zijn linker gezichtshelft weggeslagen en de verbrijzelde linkerhand moest worden geamputeerd. Met behulp van plastische chirurgie werden z’n wang en kaak zo goed mogelijk hersteld, al is nog altijd duidelijk te zien dat er ‘iets’ mee is gebeurd. Op de plek waar zijn linkerhand zat, prijkt nu een prothese met splithaak. “Ik heb ermee moeten leren leven,” klinkt het nuchter. “Gelukkig ben ik een doorzetter: gaat het niet op de ene manier, dan maar op de andere. En desnoods vraag ik hulp. Zielenpiet spelen, daar pas ik voor.”

Moeder

Pas na een maand durfde het ziekenhuispersoneel het aan om Jelke te vertellen dat zijn moeder en broer waren omgekomen. “Men had steeds gezegd dat zij ‘boven’ waren; het ziekenhuispersoneel wist namelijk niet welke impact dit nieuws op mijn genezingsproces zou hebben. Ik mocht daarom nooit naar boven, want dan zou ik ontdekken dat zij daar helemaal niet lagen. Omdat ik na een maand aardig opknapte en toch wel naar boven zou gaan, vond men het tijd om het te vertellen. Ik keek even héél raar bij dat bericht...”
Omdat de wonden – door het toen nog ontbreken van antibiotica – langzaam genazen, duurde zijn ziekenhuisopname in totaal drieënhalve maand. Met zijn vader en zus, die op de dag van het bombardement niet thuis waren, verhuisde Jelke naar Breda. Hier bleef hij tot het einde van de oorlog. “Het was heel niet gek daar: wij waren eind oktober 1944 al bevrijd.”

Roeping

Al van kinds af wist Jelke wat hij later wilde worden: predikant. “Waarom? Dat is wat ze roeping noemen, denk ik.” Het feit dat hij op 14 mei 1940 een voor het leven getekende oorlogsgetroffene werd, veranderde niets aan zijn toekomstplannen. Al moest hij er na het bombardement wel harder aan trekken om mee te komen in de klas, zowel op het gymnasium als tijdens de theologiestudie. “Mijn cijfers van ná 14 mei zijn duidelijk lager dan daarvoor. M’n geheugen heeft een klap gekregen. Jarenlang heb ik bewust colberts en overhemden met een zakje gedragen, waarin ik elke dag een briefje stopte met dingen die ik – voor een deel – anders zou zijn vergeten.”

Kapers

Ondanks zijn armprothese en de littekens in zijn gezicht, won Jelke de liefde van de Bussumse Frieda Haffmans. “Ik was klaar met mijn studie theologie en zij werkte als verpleegster in Eudokia. Er waren wel wat kapers op de kust en ze was, door negatieve ervaringen met een predikant, allergisch voor dominees, dus ik heb wel enige tijd in spanning geleefd!” zegt hij lachend. “Als kind zongen we vaak gekscherend het liedje: ‘Lang zal ze leven in Eudokia,’ maar lang heeft zij daar niet geleefd, want ze ging met mij mee! Binnen vier maanden waren we verliefd, verloofd, getrouwd.” Met de splithaak in de lucht: “Ik kan zeggen dat ik mijn vrouw létterlijk aan de haak heb geslagen!” Het echtpaar, dat sinds ds. Van Wattums emeritaat in Oud-Beijerland woont, kreeg twee dochters en een zoon.

Waarom

Heeft hij zich ooit de vraag gesteld: ‘Waarom overkwam mij dit?’ Ds. Van Wattum schudt zijn hoofd. “Dat heeft geen zin. Wat er eventueel aan ‘leiding’ achter zit, weet ik niet. Mensen vragen zo vaak: ‘God, waarom?’ Áls je het antwoord weet, ben je dán gelukkig? Ik zeg tegen mezelf: ‘Het heeft je getroffen; dank God dat je er levend uit bent gekomen!”
Voor ds. Van Wattum is het leven een bijzonder geschenk van Boven. “Soms, vooral bij herdenkingen, huil ik inwendig tranen van dankbaarheid. Het feit dat ik daar sta, terwijl meer dan achthonderd mensen – onder wie mijn eigen moeder en broer – zijn omgekomen... Ik ben ontsnapt aan de dood, kreeg een lieve vrouw, kinderen en kleinkinderen, en heb jarenlang als predikant in diverse plaatsen mogen werken. Bij het afscheid van mijn laatste gemeente, Den Haag, zong het koor op mijn verzoek de aria Dank sei dir, Herr: ‘Dank aan U, Heer.’ Hoe toepasselijk.”

Tekst: Gert-Jan Schaap
Beeld: Chris van Beek (portrekt)

--:--