Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Presentator Kefah Allush: ‘Ik ben een beetje een raar jongetje’

In Eva 2 vertelt EO-presentator Kefah Allush (54) onder andere dat hij het liefst dagen in zijn eentje rondscharrelt in de moestuin. Het omgaan met mensen is volgens hem een vaardigheid die hij zichzelf heeft aangeleerd. “Ik ben heel verlegen en onaardig”, aldus Kefah. Online gaat Eva verder met hem in gesprek aan de hand van het bijbelboek Spreuken. Als peuter van bijna anderhalf kwam Kefah vanuit de Palestijnse stad Nablus naar Nederland kwam met zijn moeder, broers en zusje. Zijn vader was er al. “Als Nederlander en Palestijn ben ik beide en ook geen van beide helemaal.”

Ik was mijn vaders beminde zoon, mijn moeders lieveling (Spreuken 4:3)

“Als je zegt ‘lieveling’ dan moet ik denken aan het feit dat mijn moeder mij altijd heeft meegegeven dat ik een geschenk voor de wereld ben en dat ik mijzelf mag ontplooien. Ik heb bij haar nooit gevoeld dat ik er niet mocht zijn. Zodra mijn vader in de buurt kwam wel, maar dat was meer omdat ik niet wist hoe ik me moest gedragen. Hij was een klassieke vader, dus altijd aan het werk. Hij was ook wel een beetje een boeman en daar was je als kind gewoon bang voor. Hij begreep mij niet en ik hem niet. Mijn moeder wel, ik ben echt een mama’s boy. Mijn vader zegt nu pas, nu hij een bejaarde man is, ‘habibi’ (red. geliefde) tegen me. De eerste keer dat hij dat deed, kon ik daar niet mee uit de voeten, want dat was veel te zacht voor hem. Ik weet nog niet wat het betekent dat hij dat nu zegt. Gaat het over wat hij voelt voor mij of zegt hij dit omdat hij het hoort te zeggen? Dat kan ik niet beoordelen.

Ik was geen standaardjongen: ik ging niet helpen met fietsen maken, maar ik zat graag met een boek op m’n kamer. Ik denk dat mijn vader het moeilijk vond dat ik close was met mijn moeder en zo aan haar hing. Ik denk dat hij dacht: wat moet ik met dat jong? Hij voelde zich misschien wel buitengesloten. Hij sprak niet zo goed Nederlands en ik sprak vaak Nederlands met mijn moeder. Ik had het gevoel dat mijn moeder mij wel begreep. Ze kwam voor me op en hield altijd heel goed rekening met me. Als we bijvoorbeeld op visite waren bij andere Arabische mensen dan hield mijn moeder haar kinderen in de gaten. Allereerst of ze zich gedroegen, want ze was geen push-over. Ze was een hele strenge moeder die regeerde met haar ogen. Als er chips op tafel kwam, dan kon ze met haar blik een heel gesprek met je voeren. Ze was streng, maar ze hield ook alles in de gaten. Arabische mensen zijn heel gastvrij en zetten van alles te eten voor je, vooral vlees – maar ik hield niet van vlees. Dan zorgde mijn moeder, omdat ik als kind te onhandig was om daarmee om te gaan, dat dat weer voor mijn neus verdween. Ze had in de gaten wat er aan de hand was en redde je uit lastige situaties.

De Arabische cultuur lijkt heel gastvrij, maar er zijn ook allemaal sociale codes en regels. Als je daar niet mee opgroeit, zoals ik, dan snap je die codes niet. Je wordt geacht ‘nee’ te zeggen als iemand iets aanbiedt, want dat is deel van het spel. Niet omdat je het niet wilt, maar dan kan de gastheer of -vrouw nog meer aandringen. Die gaat dan zweren bij het graf van z’n grootmoeder: je zult eten. Maar dat snapte ik niet als kind, want voor mij was ‘nee’ ook ‘nee’. En mijn moeder maakte daar dan een grapje van en streek het glad: ‘Ach joh, dit zijn Hollandse kinderen, die lusten dat allemaal niet!’ In die zin was mijn moeder een klassieke moeder die, als mijn vader heel streng was, een soort tussenpersoon was die ging bemiddelen. Je vroeg dingen aan haar, nooit aan hem, en zij kon dan regelen dat het gebeurde.

Zelfs nu merk ik het, als ik programma’s maak in het Midden-Oosten. Iedereen denkt dat ik me als een vis in het water voel, maar ik ben zo onhandig als wat, omdat ik die codes nog steeds niet weet. Ik weet wel een aantal dingen, maar niet alles en dat zorgt voor voortdurende awkwardness. Ik ben bij die reisprogramma’s voortdurend aan het duidelijk maken: ik spreek wel Arabisch en ik zie er hetzelfde uit, maar ik ben eigenlijk een beetje een rare jongen. Bear with me. Ik merkte het een jaar geleden ook, in gesprek met een gesluierde vrouw in Jordanië die een paar jaar ouder was dan ik. Ik noemde haar ‘tantetje’, want je spreekt mensen op een bepaalde manier aan in het Arabisch. Maar ik had haar ‘zuster’ of iets dergelijks moeten noemen. In mijn hoofd ben ik, zodra ik in die Arabische wereld kom, weer dat kind, dat onhandige jongetje. Dus iedere volwassene is voor mij een ‘meneer’ of ‘mevrouw’, terwijl ik zelf intussen een meneer van 54 ben geworden, dus zij is mijn tantetje helemaal niet. Ik merkte altijd wel het ongemak, maar ik kon het toen voor het eerst duiden.”

Een sterke vrouw, wie zal haar vinden? Zij is meer waard dan edelstenen (Spreuken 31:10).

“De term ‘het zwakke geslacht’ heb ik nooit begrepen. Bang zijn voor sterke vrouwen snap ik ook niet, want als je een sterk wijf in je buurt hebt, dan kun je daar toch heerlijk op leunen? Mijn vrouw heeft een betere baan en verdient meer geld dan ik. Ik ben hartstikke trots op haar, want ik hou toch van haar? Dat zegt niets over mij: of ik goed ben of genoeg man ben of niet. Dan heb je het echt allemaal niet begrepen. Ik ken alleen maar sterke vrouwen. Mijn dochter is een kenau van een wijf, die is prachtig en echt niet stuk te krijgen, een intelligente en krachtige vrouw. Ze is niet perfect en struikelt ook door het leven, maar de manier waarop ze dat doet, daar heb ik echt bewondering voor. Voor mijn vrouw ook, voor mijn moeder, voor m’n zus, vriendinnen. Ik ken geen zwakke vrouwen. Als een vrouw sterk is, vind ik dat aantrekkelijk. Als je een vrouw treft die je mooi vindt en ze is krachtig, dan ben je nog kwetsbaarder, loop je nog meer gevaar, want dat is nog leuker, nog spannender. Een vrouw die niet sterk is en voor jou valt als een blok, wat is daar nou interessant aan? Ik wil het hart winnen van iemand die ik boven mij rangschik. Die ik krachtiger, sneller, slimmer en lekkerder vind dan mijzelf. Dat vergt van mij het uiterste. Ik hoef niet de upperdog te zijn.

Ik heb mijn eigenwaarde er nooit van laten afhangen of iemand anders geweldig is. Ik wil mijzelf een betere ik maken en dat staat los van al die andere mensen. Ik voel dat oprecht zo. Ik ben niet makkelijk jaloers, omdat ik mijn eigenwaarde niet koppel aan de ander. Als iemand mijn partner leuk vindt, denk ik: dat snap ik wel, want dat vind ik ook. Ik ben niet bang dat zij hem dan misschien leuker vindt dan mij.

Ze is ook echt mijn partner, want met haar deel ik het leven. Ik wil niet zo heteronormatief zijn of de impressie geven dat ze een aanhangsel is van mij. Ik verval niet graag in clichés. Ik heb liever dat mensen in verwarring zijn dan dat ze van alles aannemen. Ik heb toevallig een vrouw, een hele geweldige, maar ik had ook zomaar een man kunnen hebben. Maar dat is niet gebeurd. Dat hele ding van moeten zijn zoals de wereld vindt dat je zou moeten zijn… ik snap ook de verwarring en onrust, hoor. Maar het fixed beeld van hoe je zou moeten zijn, was wel heel erg fixed, waardoor mensen heel lang in de knel hebben gezeten en dat vind ik pijnlijk.”

Kleinkinderen zijn voor grootouders de kroon op hun leven, kinderen zijn trots op hun voorouders (Spreuken 17:6).

“Wat ik in deze spreuk lees, is continuïteit – dat je deel uitmaakt van een groter geheel dan waar je zicht op hebt. Dat vind ik wel mooi. Wat ik vooral interessant vind, is dat zodra je kleinkinderen krijgt, je bewust wordt van het feit dat je deel uitmaakt van een lijn. Ik heb mijn kinderen tweede namen gegeven die verwijzen naar hun grootouders. Ze hebben een eigen eerste naam, want ze zijn niet waar ik vandaan kom of waar hun moeder vandaan komt, ze hebben een eigen ik. Wat ik wil meegeven is: het is jouw pad, zoek wie je bent, maar je komt wel voort uit iets, je maakt deel uit van een groter geheel. Mijn grootouders woonden heel ver weg, dus die heb ik nooit heel dichtbij gevoeld. Nu ik zelf de ‘middengeneratie’ ben, merk ik dat ik deel uitmaak van een lange lijn. We hebben vier generaties, dus ik voel heel erg: ik ben niet alleen, ik ben een schakel in een keten. Ik vind dat mooi en ben daar ook gevoelig voor, juist omdat ik ver woon van de plek waar ik zelf uit voortkom. Als Nederlander en Palestijn ben ik beide en ook geen van beide helemaal. Dat is de realiteit van mijn bestaan. Ik ben het nooit helemaal, maar ook weer heel veel.”

Benieuwd naar het volledige interview met Kefah Allush? Word abonnee of bestel het losse nummer mét korting!

Tekst: Jeannette Coppoolse
Fotografie: Nienke van Denderen