Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Horecaman Faouzi Chihabi: ‘Liefde was voor mij iets levensbedreigends’

Pas laat in zijn leven vond Faouzi het geluk

Licht je de tegels van zijn jeugdjaren op, dan schrik je van alle duisternis die je eronder aantreft. De zeldzame geluksmomenten die horecaman Faouzi Chihabi (61) als kind wél had? Bijna zo vluchtig als adem op een spiegel. “Het kruisbeeld smeet ik altijd in de prullenbak van ons klaslokaal.”

Deel:

We ontmoeten elkaar bij een kop koffie in Station Roffa. Dit modern ingerichte pand bij Rotterdam Zuidplein is een knooppunt van instanties die mensen de kans bieden werkervaring op te doen. Faouzi kwam hier vroeger vaak: “Ik heb het horecagedeelte helpen opzetten.”

Een bang jongetje

Zijn exotische naam, mediterrane uiterlijk en Vlaamse accent vertellen al een verhaal op zich. Faouzi’s wieg stond in Marokko, maar rond zijn 6e verhuisde hij – samen met een oom en tante – naar Antwerpen. Inmiddels woont hij al jaren in de Rotterdamse wijk Feijenoord.

Je groeide op in een afgelegen dorpje aan de voet van het Rifgebergte. Was je gelukkig, als kind?

Faouzi leunt achterover en glimlacht. “Ik leerde ooit van een psycholoog dat je vroegste kinderherinnering als het ware de coverafbeelding van je hele biografie is. Op de voorkant van mijn levensverhaal zie je een bang jongetje van een jaar of 4, dat – in the middle of nowhere – voor een hoge elektriciteitsmast staat, met een groot doodshoofd erop: gevaar!”

Afgelegen en primitief

Die elektriciteitsmast lag zo’n drie kilometer verderop, legt hij uit. “Ik groeide op in een vrijstaande woning, samen met mijn moeder, broers en zussen. De dichtstbijzijnde buren leefden een paar kilometer verderop. Ons huis was heel afgelegen en primitief. Geen elektra, gas en andere voorzieningen; we leefden van de landbouw. Twee broers van mijn vader en hun vrouwen woonden ook bij ons in, net als mijn oma. Mijn eigen vader heb ik nooit gekend. Hij overleed toen mijn moeder in verwachting was van mij.”

Waarom was je als kind zo bang voor deze elektriciteitsmast?

“Die megamast en de bijbehorende geluiden – die zoemende, knetterende draden boven mijn hoofd – associeerde ik met de dood. Ik moest er vaak onderdoor: pal erachter lag de Koranschool. Als ik te laat kwam, wist ik dat de leraar me hard zou slaan met een houten stok. Toch wachtte ik altijd – hoelang het ook duurde – tot ik er samen met iemand anders onderdoor kon gaan. Bijvoorbeeld een man op een ezeltje die toevallig dezelfde kant op moest. Alleen dan durfde ik het. Dat is een van mijn vroegste jeugdherinneringen. Dus gekoppeld aan angst en pijn. Dat was trouwens ook jarenlang daarna de teneur van mijn leven.”

Een kromme stok

Toen hij 6 was, emigreerde hij met zijn oom en tante samen met zijn twee zussen naar Europa. “Mijn moeder heeft ons als het ware aan hen afgestaan en is later hertrouwd”, vertelt Faouzi. “Dus mijn oom – een broer van mijn vader – en zijn vrouw namen ons mee. Wij waren vanaf dat moment hun kinderen. Achteraf ben ik dankbaar dat het zo gegaan is, en dat ik via België in Nederland terecht ben gekomen. God kan met een kromme stok recht slaan.”

Werd die oom een soort vaderfiguur voor je?

“Integendeel. Door hem had ik een zeer, zeer onveilige jeugd. Hij heeft me heel vaak geslagen en mishandeld, voor het minste of geringste. Mijn tante greep nooit in.”

Enig idee waarom hij dit deed?

“Voordat we naar Antwerpen emigreerden, had hij al in de gevangenis gezeten vanwege criminele activiteiten. Hij kwam er psychisch beschadigd uit. Zwaar getraumatiseerd.”

Kun jij je nog wel geluksmomenten herinneren uit je jeugdjaren?

“Heel weinig.” Peinzend: “Er was wel een heel blij moment, maar dat werd vrijwel direct weer verpest, rond mijn 8e. Toen hij de eerste kinderbijslag kreeg, mocht ik met mijn oom mee om nieuwe kleren voor mij te kopen. Een soort kostuum. Daar was ik ontzettend blij mee. Alleen moest ik heel nodig plassen. Dat durfde ik niet te zeggen, omdat hij me zo vaak sloeg en daar altijd wel een aanleiding voor vond. Al bijna thuis hield ik het niet langer: ik plaste in mijn nieuwe broek. Mijn oom en tante gingen door het lint en sloegen mij om de beurt in elkaar.”

In de wolken

Er schiet hem even later nog één ander geluksmoment te binnen: “Ik denk dat ik 4 jaar oud was toen ik – zonder dat iemand me had gewaarschuwd – werd besneden. Het begon als een feestelijke dag. Muziek, overal schalen met eten. Onder andere eieren: daar was ik als kind al stapelgek op. Dus ik was in de wolken. Ik kreeg een soort feestkleed, dat ik over mijn blote lijf moest aantrekken. Op een gegeven moment zeiden de volwassenen: ‘Ga naar binnen, je wordt geroepen.’ Dus ik stapte heel blij, nietsvermoedend naar binnen. Daar zag ik een oud mannetje, met priemende ogen. Hij tilde mijn feestkleed op, pakte mijn piemeltje en met iets vlijmscherps – een schaar? – besneed hij mij. Opeens voelde ik een vlammende pijn. Ik rénde naar buiten, naar mijn oma. Die wist al dat dit zou gebeuren en stopte gauw een ei met komijn en zout in mijn mond. Dat ei hielp wel, maar het was weer net als bij die nieuwe kleren: eventjes vreugde, direct daarna verdriet.”

Jongerenbende

“Als tiener had ik geen idee wat ik met mijn leven wilde”, vervolgt hij. “Mijn oom was nog steeds betrokken bij louche zaken. Dat wist ik. Het witwassen van geld via deviezen en zo. Zelf raakte ik betrokken bij een jongerenbende in Antwerpen. Zeer gewelddadig. We organiseerden gevechten met andere gangs, pleegden ook overvallen. Op mijn 15e kwam ik al voor de jeugdrechtbank, en kreeg te maken met jeugddetentie. Ongeveer een jaar later, toen mijn oom me weer eens had geslagen, ben ik weggegaan en nooit meer thuisgekomen. Het ging van kwaad tot erger met me. Ik werd steeds onhandelbaarder.”

De duurste kleren

Faouzi leek succesvol: hij droeg de duurste kleren en reed rond in luxe wagens (“net als mijn oom”). Maar schijn bedriegt. Vanbinnen voelde hij zich nog steeds diepongelukkig. “Ik deed het allemaal om waardering, aandacht, respect te krijgen.”

Het woord liefde ontbreekt in dat rijtje?

“Dat hangt samen met de liefdeloosheid waarmee ik maar al te bekend was. Ik zal je iets heel typerends vertellen. Op een dag zag onze Vlaamse overbuurvrouw, een oud vrouwtje, mij na schooltijd aankomen vanuit haar bovenraam. ‘Wacht even!’ riep ze. Ze kwam naar beneden, nodigde me uit: ‘Ik heb lekkere chocolademelk en koek voor je.’ Ik ging mee, maar voelde me totaal niet op mijn gemak. Ik zat op het uiterste hoekje van de bank, dicht bij de deur. ‘Vertel eens,’ zei ze, ‘hoe was het vandaag op school?’ Die aandacht, die liefde die ik kreeg, die vond ik zó vies. Wat een raar mens, dacht ik, ze is niet te vertrouwen.”

Ze gedroeg zich als een moeder.

“Nu schaam ik me ervoor, want dit was inderdaad een soort moederlijke warmte. Maar ik wantrouwde haar en was altijd achterdochtig. Ik zal je nog een voorbeeld geven. Ik ging naar een katholieke basisschool, met een crucifix in het klaslokaal. Dat kruis, met Jezus eraan, haalde ik vaak stiekem – als iedereen weg was – van de muur. Ik smeet het in de prullenbak.”

Omdat je moslim was?

“Misschien mede, maar ik denk vooral ook weer vanwege de liefde. Dat kruis met Christus eraan? Dat vond ik zo verschrikkelijk, zo vies. Het was een katholieke school, dus ik kreeg iets mee van: ‘Jezus houdt van je.’ Daar kon ik niet tegen.”

De Bergrede sloeg bij mij in als een bóm

Vooroverleunend: “Kijk, als je in angst opgroeit, is liefde iets levensbedreigends. Liefde voelt dodelijk. Hoe gek het ook klinkt: leven in de ‘hel’ van je angsten en je pijn voelt veiliger, aangenamer, dan blootgesteld worden aan de liefde. Uit zelfbescherming had ik muren om mijn hart gebouwd.”

Niet goed snik

Op zijn 23e zat Faouzi opnieuw in de gevangenis. “Samen met een vriend van me, die een Gideonbijbel had. In de gevangenis had hij Christus ontmoet. ‘Ik heb ontdekt dat Hij nog steeds leeft’, zei hij enthousiast, ‘en Hij is in mijn leven gekomen!’”

Hoe reageerde je daarop?

Faouzi lacht. “Ik dacht: die is echt niet goed snik… Toch was mijn nieuwsgierigheid gewekt – wat had hij nou precies gevonden in die bijbel? Ik begon er zelf ook in te lezen, in mijn cel. En toen ik de Bergrede las, en wat Jezus daarin zei... dat sloeg bij mij in als een bóm. Ineens kwam Christus voor mij als het ware tot leven. Ik voelde iets wat voor mij totaal nieuw was: blijdschap, omdat ik in de Bijbel iemand ontmoette die inderdaad leeft, en liefdevol voor mij wil zorgen. Terwijl ik trots was op mijn dure kleren, zei Hij dat we naar de bloemen moesten kijken, die zelfs mooier gekleed waren dan koning Salomo. Voor ik het wist, geloofde ik in Hem. En tegelijk dacht ik: dit kan helemaal niet, dat ik in Jezus geloof en dat dit waar is. Dat ik begon te geloven, was het meest ongelofelijke.”

Want jij kende geen ander geloof dan de islam?

“Precies. God als Vader? Dat concept is volkomen vreemd aan de Koran. Allah voelde voor mij altijd als een god ver weg, voor wie je angst moet hebben. Via Jezus ontdekte ik: God is niet alleen verheven, maar tegelijkertijd óók een vader voor ons. Dat nieuwe inzicht gaf me zo veel blijdschap, zo veel vreugde, zo veel rust. Christus heeft de muren van mijn hart omvergeduwd. Nog in de gevangenis heb ik de ultieme vrijheid ervaren. Over een geluksgevoel gesproken!”

Beknellend

Faouzi was zo gegrepen door het christelijk geloof, dat hij zich na zijn vrijlating liet dopen en theologie ging studeren, in Leuven. Hij overwoog dominee te worden. Tijdens een afrondende stageperiode proefde hij aan de praktijk van het kerkenwerk, in de baptistengemeente van ds. Orlando Bottenbley in Drachten. Samen richtten zij de baptistengemeente in Leeuwarden op. “Maar het ambt van dominee in een kerk ervoer ik voor mijzelf als te beknellend.” Daarom besloot Faouzi als beleidsmedewerker voor de overheid en de Europese Commissie te gaan werken.

Je eerste huwelijk liep rond die tijd op de klippen?

“Klopt. Na zeven jaar. We hadden elkaar tijdens de theologiestudie in Leuven ontmoet. Marja – een Nederlandse – was mijn mentor. Die echtscheiding was een dieptepunt in mijn leven. Het laatste jaar was ik al bijna niet meer thuis, hoewel we een dochter hadden, Lisalot. Als je het over geluksmomenten hebt, dan was dat zeker de geboorte van mijn dochter. Tegelijk is er ook de pijn dat ik haar heb achtergelaten, niet de vader voor haar was die ik moest zijn. Ik vluchtte in mijn werk, was zelden thuis. Daarmee heb ik Marja en Lisalot enorm veel pijn gedaan.”

Waar vluchtte je voor weg?

“Ook al had ik Christus toegelaten in mijn leven, nog steeds had ik het gevoel: ik ben de liefde van anderen niet waard. Ik kon de liefde niet wérkelijk toelaten in mijn leven. Dat had natuurlijk alles te maken met de pijn en trauma’s uit mijn jeugd. Tegelijk besef ik dat ik daar zélf verantwoordelijk voor ben. Daar heb ik vergeving voor moeten vragen. Aan Marja. Aan Lisalot. En aan God.”

Heb je na je scheiding ook professionele hulp gezocht om in het reine te komen met je verleden?

“Zeker, bij een psycholoog. Een pijnlijk en confronterend proces. Ik moest het beest – mijn innerlijke pijn – eindelijk in de bek leren kijken, en er niet langer voor wegvluchten. Want dat deed ik voortdurend. God wilde mij ontmoeten in de pijn, maar dat wilde ik niet.”

Wanneer kon je die liefde wél toelaten?

“Pas in mijn tweede huwelijk, met Nienke, op een wonderlijke manier. Mijn tweede bekering.”

Wat gebeurde er?

“Op een nacht hoorde ik – klaarwakker in bed – de stem van Vader. Hij wees me op Johannes 14. Daar gaat het om de Vader, de Zoon en de heilige Geest, die woning bij ons willen maken. Vader beloofde me: ‘Wij zullen bij je komen wonen.’ In die ene nacht heb ik diepe genezing ervaren van alle pijn uit het verleden. Pas daarna kon ik werkelijk de liefde leren toelaten in mijn leven.” Glimlachend: “Uit compost kan iets moois opbloeien, hè?”

Italiaans restaurant

Destijds was Faouzi nog eigenaar van een goedlopend Italiaans restaurant, dat dienstdeed als leer-werkbedrijf in Rotterdam. “Daar heb ik heel veel jaren mijn tijd en energie in gestopt. Ik had namelijk ontdekt dat de keuken dé plek is waar jongeren en ikzelf opbloeien. Ik vind het nog steeds heerlijk om lekkere gerechten te bereiden, mensen te laten genieten van met zorg bereid eten, te zien hoe voedsel mensen samenbrengt en samenbindt. Ook in de kerk zouden we daar veel meer mee moeten doen; samen eten is een heel Bijbels gegeven. De Maranathakerk hier in Rotterdam is daar op een prachtige manier mee bezig. Daar heb ik goede contacten mee.”

Eenzame ouderen

Faouzi heeft het Italiaanse restaurant verkocht en stond aan de wieg van de Rotterdamse Stadskeuken en de stichting Relationeel Koken. “Beide initiatieven liggen in het verlengde van wat ik hiervoor al deed. Namelijk jongeren en ouderen met een afstand tot de arbeidsmarkt het horecavak leren, en er tegelijk voor zorgen dat buurtbewoners – zoals minderbedeelden en eenzame ouderen – kunnen genieten van met liefde bereide maaltijden. Die twee dingen geven me iedere keer heel veel vreugde.”

Zo weinig tijd

Na een korte stilte: “Ik ben nu 61 en denk soms: ik heb zo weinig tijd over. Ik wil zoveel méér doen voor degenen die – om welke reden ook – in moeilijkheden zitten, net als ik vroeger. Ik zet nu al mijn leerpijn, ervaringen en geluk in voor het welzijn van mensen die dit nodig hebben. Mijn voortdurende gebed is daarom dat Vader steeds zichtbaarder wordt in mijn leven. Want ik heb ontdekt dat ‘geluk’ alleen in God te vinden is. Vanuit mijn relatie met Vader wil ik voortaan anderen dienen en werken aan hun geluk, zolang ik leef.”

Faouzi Chihabi

Hij werd geboren in Marokko, maar op zijn 6e emigreerde Faouzi Chihabi (1962) met een oom en tante naar Antwerpen. Als criminele tiener kwam hij meerdere keren in aanraking met justitie. Nadat hij als 23-jarige in de gevangenis tot geloof in Jezus was gekomen, studeerde hij theologie in Leuven en vergelijkende godsdienstwetenschappen in Groningen. Later rolde hij het horecavak in als kok, restauranthouder en leermeester. Hij stond aan de wieg van de Rotterdamse Stadskeuken en Stichting Relationeel Koken. Faouzi is getrouwd met Nienke, en vader van Lisalot (uit zijn eerste huwelijk).

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--