Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Paul Seesink overleefde een onbekend bombardement op Rotterdam

‘Eén seconde later en ik had dit niet kunnen navertellen’

Frappant: van het grote bombardement op hartje Rotterdam van 14 mei 1940 herinnert hij zich “helemaal niets”. Maar een eerder en vrijwel vergeten bombardement op zijn wijk (het Noordereiland) kan Paul Seesink, destijds 3,5 jaar, zich nog levendig voor de geest halen. “Sommige bommen vielen beangstigend dichtbij.”

Deel:

Woningen aan de Meeuwenstraat worden weggevaagd. De katholieke kerk in de Prins Hendriklaan wordt getroffen. Hij staat binnen de kortste keren in brand en de naastgelegen huizen vatten vlam. De Maaskade aan de westzijde – de ‘moffenkaai’, zoals een buurvrouw die noemt – is in één klap onbewoonbaar. Hijskranen liggen als dode dino’s op de kade. “Morgen”, zegt mijn moeder, “is alles misschien weer voorbij.”

Zo beschrijft Paul Seesink (1936) een voor hem onvergetelijk, maar vrijwel onbekend bombardement op 11 mei 1940. Dat sloeg diepe gaten in het decor van zijn jeugdjaren: het door water, bruggen en hijskranen omgeven Rotterdamse Noordereiland.

Tegen de blauwe lucht

“Het enige wat ik me van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog herinner, is dat er in alle vroegte parachutisten landden”, vertelt hij in zijn woonkamer in Dordrecht. “Als kleuter zag ik die Duitse valschermen neerdalen, afgetekend tegen de blauwe lucht. Dat is mijn vroegste jeugdherinnering. Vanaf toen waren de Duitse luchtlandingstroepen op het Eiland, zoals wij onze wijk noemen.”

In de vuurlinie

Het strategisch gelegen Noordereiland, zo’n 250 meter breed en ruim een kilometer lang, telde destijds 13.000 bewoners. Die waren in zekere zin gegijzeld door de Duitsers, legt hij uit. “Want vanaf de inval konden ze geen kant op. De nazi’s bezetten het Eiland, terwijl Nederlandse mariniers verbeten – maar tevergeefs – terugvochten vanaf de overkant van de Maas.”

Een patstelling?

“Ja. De Duitsers wilden doorstoten naar Engeland, maar stuitten op felle tegenstand en konden niet verder oprukken. Wij lagen dag na dag constant in de vuurlinie van de mariniers. Mitrailleurkogels vlogen door de straten. Zomaar even naar buiten gaan? Levensgevaarlijk. Ik herinner me dat mijn moeder soms loopgraven gebruikte – die de Duitsers hadden gegraven – om toch naar de winkels op het Burgemeester Hoffmanplein te kunnen gaan.”

Wat gebeurde er die zaterdag voor Pinksteren, 11 mei 1940?

“Samen met mijn jongere zusje Cobi en mijn ouders woonde ik tweehoog in de Sleephellingstraat. Omdat er bombardementen dreigden en het luchtalarm afging, haastten we ons die ochtend de trap af. Ook mijn vader, die al een jaar lang op bed lag omdat hij tbc had. Zo snel we konden, liepen we naar Steendrukkerij De Maas. Die bevond zich schuin onder onze woning, op straatniveau. Mijn opa werkte daar. Ik moest neerhurken tussen enorme papierrollen. Vlak voor die drukkerij stond een Duitse soldaat achter zijn luchtafweergeschut. Opeens hoorden we een harde knal; mensen om me heen begonnen te gillen. Wat bleek? Onze eigen kerk, de O.L.V. van Lourdeskerk, was getroffen door een granaat. Vanuit de drukkerij konden we dit niet zien, maar die kerk brandde als een fakkel. Ook het aanpalende huizenblok vloog in brand. Ondertussen stonden wij met z’n allen te wachten.”

Met hoeveel buurtbewoners waren jullie ongeveer?

“Dat zou ik niet meer weten. Tientallen. Er hing een angstige sfeer. Het schieten, de knallen, de dreiging van vallende bommen: voor iedereen was het iets heel nieuws. Kapelaan Commandeur, die ook in de drukkerij schuilde, heeft de grijze Fokker TV gezien – een Nederlands vliegtuig – die de bommen wierp. Vijf stuks. Bedoeld voor de Duitsers bij de Maasbruggen, maar per abuis kwamen ze neer op het Noordereiland zelf.”

Wat ging er mis?

“Kennelijk heeft de piloot een paar seconden te vroeg het bommenluik geopend. Eén seconde later en ik had het niet kunnen navertellen, heb ik later vaak gedacht. Als de drukkerij met die grote papiervoorraden zou zijn geraakt... Sommige bommen vielen beangstigend dichtbij. Aan weerskanten van het eiland is een heel stuk kade in één klap weggeslagen.”

Vielen er doden bij dit ‘Nederlandse bombardement’?

“Voor zover ik weet één: Marie Poppelier. Haar lichaam bleef drie dagen in de Sleephellingstraat liggen. Toen pas durfde een handjevol mannen het aan haar lijk weg te halen en provisorisch te begraven.”

‘Paultje, kom terug!’

Na de zware inslagen – “onweer was er niets bij” – ontdekte Paul dat de woningen schuin aan de overkant van de straat in brand stonden. “Het was de zaterdag voor Pinksteren, maar het waren geen pinkstervlammen die uit die gesprongen ramen langs de geblakerde gevels omhoog lekten en zwarte rookwalmen veroorzaakten. Als nieuwsgierig jochie kwam ik overeind en liep ik naar voren. ‘Paultje, kom terug!’ riep mijn moeder, die mijn 14 maanden oude zusje tegen haar borst drukte. Maar ik moest en zou de ravage met eigen ogen zien. Toen die Duitse soldaat bij het luchtafweergeschut mij bij de brede ingang van de drukkerij zag staan, riep hij boos gebarend: ‘Nicht weiter!’ Veel te gevaarlijk, natuurlijk. De beelden van die brandende huizen staan in mijn geheugen gegrift. Jaren na de bevrijding kwam ik een keer langs een net afgebrande woning. Toen dacht ik direct: hé, dit is de geur van de oorlog.”

Wat weet u nog van het grote Duitse bombardement op Rotterdam, drie dagen erna?

“Heel eigenaardig: helemaal niks. Ik denk omdat dit niet op het Noordereiland plaatsvond; dat zware bommentapijt viel echt in het hart van de stad. Wonder boven wonder bleef het Eiland toen gespaard. Wat ik nog wél heel goed weet, is dat ik als kind vaak soldaatje speelde tussen de puinhopen van ‘ons’ bombardement, met een houten geweer of een katapult. De plek waar onze parochiekerk en de afgebrande woningen ernaast hadden gestaan, was na het puinruimen een kale vlakte geworden. Jarenlang was dat ons nieuwe speelterrein. Als ik kogelhulzen vond, nam ik die als trofeeën mee naar huis, en bewaarde ik ze boven mijn opklapbed.”

Zag u de Duitsers in uw kinderjaren als ‘de vijand’?

Direct: “Totaal niet. Mijn ouders en andere volwassenen hebben dat ongetwijfeld anders beleefd, maar als jochie wist ik niet beter dan dat ze op het Eiland waren. Je zag en hoorde ze exerceren – en soms liedjes zingen – in de straat; voor mij hoorden ze er gewoon bij. Als kinderen mochten we weleens meerijden op hun voertuigen als de Duitsers op patrouille gingen. En op zondag waren sommigen ook bij ons in de Stieltjespleinkerk, waar we naartoe gingen omdat onze eigen kerk was afgebrand. Die soldaten waren zelfs vriendelijk en behulpzaam. Ik was niet bang voor hen.”

Bent u na de oorlog, toen er veel meer bekend werd over de oorlogsmisdaden van de nazi’s, anders naar die Duitse soldaten gaan kijken?

Bedachtzaam: “Kort na de oorlog zag ik bij een krantenkiosk voor het eerst foto’s van uitgemergelde lijken van Joden. Slachtoffers uit de net bevrijde vernietigingskampen. De nazi’s hebben gruwelijke dingen gedaan, jazeker. Maar we mogen niet alle Duitsers over één kam scheren. Ik ben ervan overtuigd dat die Duitse dienstplichtigen op het Noordereiland niet wisten waar ze in mei 1940 aan waren begonnen. In de oorlog was het allemaal minder zwart-wit dan we vaak denken.”

Wegkruipen

Na die spannende meidagen van 1940 hernam het leven min of meer zijn vertrouwde loop. Wel bleven de Duitsers op het Eiland en jankten van tijd tot tijd luchtsirenes over de nu zwaar gehavende stad aan de Maas. “Toen Nederland capituleerde, konden we eindelijk weer buitenspelen en heropenden de scholen. Als het luchtalarm ging onder schooltijd, moesten we snel de straat oversteken en in de schuilkelder vóór de Wilhelminakerk wegkruipen. Daar bleven we tot het langgerekte sein veilig klonk. In de Hongerwinter kregen we enkele maanden geen les: de nazi’s hadden ons schoolgebouw in beslag genomen.”

Maakte de dreiging van nieuwe bombardementen u bang?

“Daar is me niets van bijgebleven, gelukkig. Volwassenen zullen veel meer in angst hebben geleefd dan ik.”

Zoals uw vader. Als bedlegerige tbc-patiënt kon hij zich minder snel uit de voeten maken als de sirenes loeiden.

“Klopt. Voor hem zullen dit absoluut bange momenten zijn geweest. Als gezin hebben we in 1943 of in 1944, dat weet ik niet meer precies, nog drie maanden in Rotterdam-Zuid gewoond. Bij een oom van mij en zijn gezin. Hij had ons met klem aangeraden tijdelijk bij hen in te trekken: Rotterdam-Zuid gold als relatief veilig in vergelijking met het Eiland. Maar uitgerekend daar vlogen de granaatscherven ons om de oren. Een nichtje liet me op een dag een grote granaatscherf zien, die diep in het kozijn van hun huis was geslagen.”

42.000 brandbommen

Na een korte stilte: “Wist je dat Rotterdam tussen 15 mei 1940 en 4 mei 1945 maar liefst 350 keer is aangevallen door de Britten en de Amerikanen? In totaal vielen er 42.000 brand- en 7300 brisantbommen. Vijftien keer zoveel als tijdens het beroemde, vijftien minuten durende bombardement van 14 mei 1940!”

U was 8,5 toen Nederland werd bevrijd. Wat herinnert u zich daar vooral van?

“Dat mensen op de daken stonden met Nederlandse vlaggen: die had ik nooit eerder gezien. Er reden geallieerde tanks door de straten en vliegtuigen kwamen laag overgevlogen om voedselpakketten bij Kralingen te droppen. Vierkante blikken met ronde deksels. Er zat onder meer gecondenseerde melk in, cakejes en chocola. Allemaal dingen die voor mij behoorlijk nieuw waren. En pinda’s: die had ik nooit gegeten.”

Beleeft u de jaarlijkse herdenkingen bewuster nu er aan de randen van Europa oorlog woedt?

“Ja. Na de bevrijding klonk het massaal: ‘Nooit meer oorlog!’ Maar in het licht van de wereldgeschiedenis is het een wonder dat wij inmiddels al bijna tachtig jaar in vrede leven – Goddank.”

Paul Seesink
Paul Seesink. Credits: Folkert Koelewijn - Good Folk.

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--