Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Jan Siebelink: ‘Ik gaf het eeuwige heil op en ging mooie boeken schrijven’

Wat kreeg Jan mee over het geloof en waar staat hij nu?

Jaren na de verschijning van zijn bestseller 'Knielen op een bed violen' twijfelt schrijver Jan Siebelink nog altijd over het geloof. Over het bestaan van God. Over de zin van het universum. Dag en nacht is hij met die vragen bezig, zegt hij. En toch: “Zoals een kleed van je afglijdt, zo is het geloof van mij afgegleden.”

Deel:

Zondagochtend, 10.00 uur. Vader Siebelink zit voorovergebogen aan de eettafel en leest voor. Het moet een preek van ds. Paauwe zijn. Of ds. Fraanje. Zoon Jan van 10 zit in een luie stoel, schuin achter zijn vader. Moeder zit met haar handen over elkaar aan het theetafeltje, met twee broertjes van Jan aan haar voeten. Ze spelen wat, bekijken een platenboek.

Schreeuwende jonge mensen

Het is dit beeld dat als eerste bovenkomt als Jan Siebelink (1938) terugdenkt aan het geloof van zijn jeugd. “Elke zondagochtend las mijn vader hardop voor – vrij hard zelfs – en zongen we. Soms liepen er jonge mensen door de straat, langs ons huis met het kleine voortuintje, richting het voetbalterrein. Zij schreeuwden dingen als: ‘We gaan ze inmaken!’ Dan stond mijn vader op, toch enigszins geërgerd, en deed de suitedeuren dicht.

Het gerucht ging dat mijn vader zo streng was dat ook de donkere gordijnen dichtgingen, maar dat herinner ik me niet.”

“Toen mijn broertjes en ik groter werden, en op zaterdagavond soms laat thuiskwamen, stopte mijn vader wel met preeklezen, hoor. Ik was vrij trouw, maar mijn jongste broer had op zondagochtend geen zin om uit bed te komen. Dat waren pijnlijke momenten; mijn vader wilde dat iedereen erbij was, maar mijn broertje kwam gewoon niet.”

Thuislezer

Siebelinks vader maakte zich al jaren vóór Jans geboorte los van de hervormde kerk, omdat daar volgens hem de waarheid niet meer klonk. Hij werd een zogenaamde thuislezer – een bekende term in de kring van bevindelijk gereformeerden – en las preken van oudvaders. Hij schaarde zich daarmee in de kring van de ‘paauweanen’, volgelingen van Jan Pieter Paauwe, een predikant die begin twintigste eeuw buiten de Nederlandse Hervormde Kerk kwam te staan.

Vaak ging ik met mijn moeder mee naar de kerk

“Mijn moeder bleef lange tijd elke zondag de kerkdiensten in Velp bezoeken, tot mijn vader haar vroeg om de leesdiensten in huis bij te wonen. Daar heeft ze gehoor aan gegeven. Ik ben ook in de hervormde kerk gedoopt. Of mijn moeder daar toch een beetje de hand in had, dat ze dat gewoon wilde, dat weet ik niet. Mijn broers van 1940 en 1944 zijn daar ook gedoopt.”

Toen zijn vader was overleden, ging zijn moeder weer naar de hervormde kerk in Velp, vertelt Siebelink. “Vaak ging ik met haar mee. Als het mooi weer was, liepen we wat verder en gingen we naar Rozendaal. Daar predikte ds. Barnard, die als dichter bekend geworden is onder de naam Guillaume van der Graft.”

Serieuze jongen

Al ging Jan als kind dus nooit met zijn ouders mee naar de kerk, hij deed wel belijdenis in diezelfde hervormde kerk in Velp. Hij herinnert zich nog dat hij aan zijn vader vroeg of deze ook naar de dienst kwam. “Maar mijn vader deed dat per se niet. Mijn moeder wel, maar mijn vader was bang dat dan het gebouw zou instorten. Want als hij die kerk zou bezoeken, deed hij iets wat God volstrekt onwelgevallig was. Mijn vader was natuurlijk buitenkerkelijk, hè? Dat is het vreemde: het heil lag niet ín de kerk, maar buiten de muren van de kerk. Ik was op de verkeerde weg, volgens hem. Dat vond ik wel jammer, eigenlijk. Ik was een serieuze jongen. Ik hoopte dat God zich aan mij bekend zou maken, maar dat gebeurde niet.”

U blijft met veel respect over uw vader praten, terwijl hij keuzes maakte waarmee hij zich van het gezin, van u, vervreemdde. In ‘Knielen op een bed violen’ lijkt hij zelfs een soort godsdienstwaanzinnige.
“Dat laatste vind ik veel te sterk uitgedrukt. In de roman is mijn vader natuurlijk een romanfiguur, maar dat is niet wie hij was. Ik was ontzettend op hem gesteld, tot het einde toe. Als mijn vrienden binnenkwamen, gaven ze mijn vader allemaal een hand, en als ze weer weggingen ook. Hij hád iets, iets wat aantrok. Er hing iets om hem heen wat respect afdwong.”

Charisma?
“Absoluut. Dat had hij. Daardoor had hij ook wel iets kwetsbaars. Maar hij was een heel aangenaam iemand. Dus daarin moet je Knielen niet helemaal serieus nemen. Dat contact met die medebroeders vond ik wel heel erg allemaal. En mijn moeder was heel eenzaam, zij werd buitengesloten. Zij was een onbekeerde voor hen. Dat was wel hard, hoor.”

Ik denk dat mijn geloof onder invloed van de literatuur is veranderd

Begreep u wat van de preken die hij voorlas?
“Ik begreep ze wel, en vroeg me ook niet af waarom wij thuis een preek lazen terwijl anderen naar de kerk gingen. Nee, ik denk dat ik eerst te jong was om me dat af te vragen, en later wist ik niet beter. Tot het laatst toe ben ik mijn vader gehoorzaam geweest. Dat hij het bij het rechte eind had, daar twijfelde ik geen moment aan. Ik heb ook nooit één kwaad woord over het geloof van toen gedacht zelfs. Ik denk er alleen maar met een aangenaam gevoel aan terug.”

Toch zou u nu in de ogen van uw vader een niet-gelovige zijn.
“Ja, ik ben een ongelovige. Nou ja, in de ogen van mijn vader waren er heel weinig gelovigen.”

Wanneer kwam die kentering voor u?
“Die heb ik nooit gehad, eigenlijk.”

Maar nu gelooft u niet meer.
“Nee, maar dat heeft ook te maken met… Op de kweekschool waar ik na de middelbare school naartoe ging, lazen we Camus en Sartre. ‘God is er niet, dus de mens is vrij’, dat waren beroemde zinnen. Ik denk dat mijn geloof onder invloed van de literatuur wel is veranderd. Toch is het levend in mij, op een of andere wijze. Mijn nieuwste boek Brengschuld heeft ook weer een motto uit het Oude Testament.”

Huilende engelen

Siebelink trouwde en kreeg drie kinderen. Hij las hun voor uit de Bijbel, ze baden voor het eten en hij bracht hen zondags naar de zondagsschool, terwijl hij zelf naar de hervormde kerk ging. Tot daar op een zondagmorgen – rond zijn 32e – abrupt een einde aan kwam. “Ik was die ochtend heel vroeg, ben de kerk in gelopen tot aan de avondmaalstafel en heb er een beetje rondgekeken, naar de lichtval en zo. Toen ging ik weer naar buiten en haalde na een uurtje wandelen de kinderen weer op. Vanaf dat moment ben ik niet meer naar de kerk geweest.”

Daarna liet u zich officieel uitschrijven. Was dat ook echt een afscheid van het geloof?
“Het viel allemaal samen. Later heb ik spijt gekregen dat ik me heb laten uitschrijven, want mijn vader had weleens gezegd tegen mij: ‘Voor elke gelovige die verloren gaat, huilen de engelen in de hemel.’”

Even later: “Ik wilde graag een mooie roman schrijven. Dus de literatuur moest het van mij overnemen, snap je? Ik gaf het eeuwige heil op en ging mooie boeken schrijven. Zoals een kleed van je afglijdt, zo is het geloof van mij afgegleden.”

Geen zekerheid

Bij het schrijven van zijn boek Knielen op een bed violen beleefde hij het geloof van zijn jeugd weer helemaal opnieuw. “Onder het verhaal ligt maar één grondvraag, namelijk: bestaat God wel? Het antwoord weet ik niet.”

Wílt u het weten?
Aarzelend: “Dat weet ik dus niet.” Een zucht. Dan: “Met het ouder worden… ik heb zo veel gelezen, zo veel nagedacht. Ik weet eigenlijk steeds minder. Als ik dan in de krant lees dat bijvoorbeeld een beroemde astronoom – die voor het eerst het zwarte gat heeft gefotografeerd – gelooft dat God aan het begin en aan het eind staat... Zo’n stuk knip ik onmiddellijk uit, daar put ik hoop uit. Hoop dat het universum niet zinledig is. Want ik zoek wel de zin van het leven. Uiteindelijk gaat het er ook om: kan ik in God geloven? Kijk, het atheïstische geloof is heel makkelijk: ‘God is onzin allemaal’. Maar dat is een soort zeker geloof waar ik helemaal niets aan heb. Ik ben dag en nacht met die vraag bezig, kun je wel zeggen. Het zou mooi zijn als ik een soort zekerheid kreeg, maar die vraag wordt niet beantwoord.”

Ik wacht op een teken van God

Wacht u op een teken, net als uw vader?
“Dat groepje mystieke protestanten waar mijn vader bij hoorde, wachtte inderdaad op een teken. Daar baden ze ook om. Ze zaten uren aan tafel om heel intens te bidden, zodat God zich aan hen kenbaar zou maken. Dus wacht ik op een teken? Ja, maar misschien dat het mij ook hevig zou verontrusten als het zou gebeuren.”

U bent nu 84. Hoe zou u afscheid nemen van het leven?
Na een lange stilte: “Met het besef dat ik nog steeds geen zekerheid heb. Over de vraag of ik word opgevangen. Of het universum zinvol is. Of er een leidend beginsel is. Ik kan niet zeggen dat ik geloof, want ik weet het gewoon niet. Al ben ik wel dicht bij het ware, denk ik. Misschien moet ik me er verder niet druk om maken.”

Beeld: Nathalie van der Straten-Folkersma

Geschreven door

Mirjam Hollebrandse

--:--