Ga naar submenu Ga naar zoekveld

'Het kerstkind: een sluimerend, goudblond kindje?'

Pieter-Jan vindt er wat van

Het is bijna kerst en de kerstliederen sluipen de liturgie in. Wie als protestant – net als ik – regelmatig een katholieke kerk bezoekt, wordt naast de voor de hand liggende verschillen soms verrast door subtiele dingen die anders zijn.

Deel:

Pieter-Jan vindt er wat van

In deze rubriek geeft redacteur, muziekliefhebber, imker, pionier en amateurtheoloog Pieter-Jan Rodenburg ons elke week een stukje duiding bij min of meer belangrijke zaken uit de media of de (christelijke) actualiteit.

Bijvoorbeeld bij het hardop bidden van het Onze Vader, waarin je bidt om vrijwaring van ‘beproeving’ in plaats van ‘verzoeking’ en of Gods ‘rijk’ in plaats van ‘koninkrijk’ komen mag. 

Een stapje heftiger was de schrik bij het zingen van de katholieke versie van ‘Stille nacht’. Die zing ik in protestantse kerken al met enige wrevel, vanwege de modelspoorbaanlandschapsnostalgie die het lied ademt. Maar de protestantse versie blijkt een toonbeeld van stevige theologie in vergelijking met zijn katholieke tegenhanger.

Het begin is eensluidend en letterlijk overgenomen van het Duitse origineel: “Stille nacht, heilige nacht.” Maar waar mijn vertrouwde versie daarop een robuuste, exegetische lijn van het Oude Testament naar Gods reddingsmissie trekt (“Davids Zoon, lang verwacht, die miljoenen eens zaligen zal, wordt geboren in Betlehems stal”), duiken we bij onze katholieke broeders en zusters diep de romantische kunstsneeuw in: “Alles slaapt, sluimert zacht. Eenzaam waakt het hoogheilige paar, lieflijk Kindje met goud in het haar, sluimert in hemelse rust.” Een hoogheilig paar, soit, dat is geen verrassing. Maar een sluimerend, goudblond kindje? Daarvan springt het glazuur van mijn door kerstzoetigheid toch al geteisterde tanden.

In het volgende couplet wordt het contrast nog sterker: hier zing ik sinds mijn vroegste jeugd over het kerstkind dat zondaars mint en ook voor mij zijn rijkdom heeft ontzegd. Dit is oerdegelijke soteriologie (googel dat maar eens). Maar net voordat ik luidkeels de vertrouwde tekst wil meezingen, lees ik: “Zoon van God, liefde lacht vriend’lijk om uwe Godd’lijke mond.” Briesend klem ik mijn glazuurloze kiezen op elkaar. Een vriendelijk lachend blond jongetje in een stille, door sterren omkranste nacht, dat is geen kerstevangelie, dat is onvervalste kerstkitsch!

Even terzijde: het is wel precies wat de Oostenrijkse dorpspastoor Joseph Mohr in 1816 schreef. Hij componeerde het lied toen zijn orgel door muizen onklaar was gemaakt, om te zingen bij gitaar. Het nummer werd zó populair dat zijn dorp, Oberndorf, nog steeds teert op de 150.000 toeristen die jaarlijks de Stille nacht-kapel bezoeken, op de plek waar het lied ooit als eerste klonk. De katholieke vertaling volgt het Duitstalige origineel keurig; het is de protestantse versie die stevig gereformeerd is.

Terug naar de mis. Het laatste couplet gaat in beide vertalingen nog eens vol op het orgel, maar ze kiezen wel behoorlijk andere registers. Ik zing sinds mijn vroege jeugd al over een wereld verloren in schuld en een belofte die heerlijk wordt vervuld. “Amen! Gode zij d’eer!” Maar de katholieken zingen over de herders die de pracht van de baby zien, door het luide galmen van de engelen.

Dan is het de beurt aan de laatste woorden. “Jezus, de redder ligt daar”, zingen we in de mis. Daar vinden we elkaar, gelukkig. Geen kunstsneeuw, kitsch en klatergoud kan dat tenietdoen.

Geschreven door

Pieter-Jan Rodenburg

--:--