Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Annemieke groeide op in de christelijke bubbel: ‘De anderen waren zielig of zondig of allebei’

In Annemiekes jeugd was het leven overzichtelijk: je had gelovigen en goddelozen. Op dat leven in die christelijke bubbel kijkt ze nu met gemengde gevoelens terug…

Deel:

Ik ben vrij verzuild opgegroeid. We gingen op zondag naar de kerk en ook doordeweeks vond het sociale leven plaats rondom die kerk. Ik ging naar een school van onze ‘kleur’ en speelde alleen met christelijke kinderen. Op dinsdagavond keken we naar de EO Kinderkrant en vrijdagavond ging ik naar het kerkkoor.

Ik dacht dat mensen die niet naar onze kerk gingen een beetje slecht waren. Of gewoon zielig en onwetend, dat kon ook. Werelds, noemden we ze. Ik was een beetje bang voor ze. Ze namen het niet zo nauw met het leven. Ze vloekten, ze maakten ruzie. Ze gingen massaal scheiden, pleegden abortus en kochten ijsjes op zondag. En ik kende eigenlijk geen heiden van dichtbij.

Witte evangelisatietent tussen de torenflats

Of toch, een beetje. Eens per jaar was er de evangelisatie-actie. Dan zetten mijn moeder en andere volwassenen uit de kerk een grote tent op in een arme wijk van onze stad. De witte evangelisatietent stond op een grasveldje dat omringd was door torenflats. In die flats woonden alleenstaande moeders, gastarbeiders en andere zielenpoten die het net niet helemaal maakten in de maatschappij.

Overdag waren hun kinderen welkom in de tent. Ik mocht mee met mijn moeder. We kregen ranja en een Bijbelverhaal. Op een flanelbord werden wollige schaapjes en een goede herder geplakt. We maakten een knutselwerkje. Iets om in te kleuren en uit te prikken en altijd iets met een splitpen. Die splitpen zorgde er bijvoorbeeld voor dat de armen van Jezus konden wapperen boven de hoofdjes van kinderen uit alle windstreken. ’s Avonds mochten de ouders van de arme kinderen naar de tent komen voor een kop koffie met een Bijbelstudie en op vrijdagavond was het feest voor iedereen. Dan kwamen Elly en Rikkert.

Plassen in een donkere wc

Ik herinner me een keer aan het einde van zo’n knutselochtend dat ik nodig moest plassen. Ik zal een jaar of zeven zijn geweest. Er was geen wc op het terrein en we konden ook nog niet naar huis, want mijn moeder moest de ranjabekers nog afwassen.

Een meisje met een lok voor haar ogen en glitters op haar trui bood aan dat ik wel even bij haar naar de wc mocht. Ze woonde in de torenflat tegenover de tent.

Ik keek mijn moeder aan. Ik moest echt nodig.

‘Toe maar,’ zei mama. Ze fluisterde me nog in om desnoods maar een beetje boven de wc-bril te gaan hangen. .

Ik zat in het donker op de wc – het hangen boven de bril lukte niet zo goed – en ik dacht: Zo leven de goddelozen.

Ik liep achter het meisje aan. In mijn herinnering moesten we wel tien trappen op. We liepen over een winderige galerij. We gingen een smalle hal binnen, er zaten gaten in de vloerbedekking. Ik keek de woonkamer in en zag de moeder van het meisje op de grond tegen de bank zitten. Ze zat zeer luidruchtig te bellen, ze had de hoorn tussen oor en schouder geklemd en draaide een sjekkie. De paarse lak op haar puntige nagels was een beetje afgebladderd.

‘Hier is de wc!’ Het meisje hield de deur open. ‘Je mag de deur wel een beetje openhouden hoor,’ zei ze. ‘De lamp is kapot.’

Dat wilde ik niet. Ik zat in het donker op de wc – het hangen boven de bril lukte niet zo goed – en ik dacht: Zo leven de goddelozen.

We kwamen vaak iets brengen

Ik heb lang met deze veronderstelling geleefd. Geheel volgens Biblebelt traditie werd ik jong moeder en zorgde ik thuis voor mijn kinderen. Ik deed tienerwerk in de kerk, volgde een cursus pastoraat en kampeerde op pinksterfestival Opwekking. Het is dat er geen torenflats in mijn toenmalige woonplaats waren en dat flanelborden en splitpennen uit de mode waren geraakt, want anders was ik sowieso de oppermoeder van een witte-tent-campagne geweest.

Ik doe mijn moeder en haar vriendinnen tekort door enkel het akkefietje van de donkere wc te vertellen. Het waren daadwerkelijk gezellige bijeenkomsten in die tent en Jezus wapperde zijn armen boven ons allen zonder aanzien des persoons.

Toch kijk ik momenteel met gemengde gevoelens terug op deze bijeenkomsten en eigenlijk op veel momenten waarop wij fatsoenlijke christenen uitstapjes buiten onze bubbel maakten. Wij kwamen vaak iets brengen, het evangelie verpakt in knutselwerkjes of in een vrachtwagen vol tweedehandskleding bijvoorbeeld. We kwamen nooit iets halen. De anderen waren zielige of zondige mensen of allebei. Wij hadden niets van hen nodig. Wij en onze boodschap daarentegen waren van levensbelang voor de anderen.

Annemieke is en blijft een Biblebeltmeisje: 'Ik ben voor het leven getekend'

Lees ook over:

Annemieke is en blijft een Biblebeltmeisje: 'Ik ben voor het leven getekend'

Eindelijk buiten de christelijke bubbel

In de tijd van Jezus noemden de Romeinen andere volken barbaren. Het woord was een nabootsing van de klanken van andere talen. Barbarbar, zeggen de onbeschaafden. Ze brabbelen maar wat. En waarom zou je dat niet geloven, als je vrijwel nooit een voet in Barbarenland zet, als je je niet verdiept in die andere talen en enkel oppervlakkig luistert?

Het duurde lang voordat ik erachter kwam dat atheïsten niet per se altijd in het donker plassen en dat mensen met afbladderende nagellak diepzinnig en weldenkend en liefdevol kunnen zijn. Toen ik tegen de dertig liep, deed ik eindelijk een echte stap buiten mijn bubbel.

Ik ging studeren, netjes in Ede weliswaar, maar ik liep wel stage midden in de wereld. Mijn collega legde een getatoeëerde arm om een dakloze jongere en zei, ‘Het is *** ook niet niets.’ Toen rookte hij een sigaretje met het meisje, deelde zijn boterham met pitjeskaas en belde de nachtopvang. De nachtopvang zat vol en de volgende drie op de lijst ook. Hij vond uiteindelijk een plekje voor haar vijftig kilometer verderop. De zon zakte en ik trok mijn winterjas aan om naar huis te gaan. Mijn vloekende collega belde zijn partner om mee te delen dat hij die avond laat thuis zou zijn, hij ging het meisje in zijn auto naar haar tijdelijke onderkomen brengen.

Ik fietste naar huis en vroeg mij af of iemand wel goddeloos is als hij niet in God gelooft, maar wel met hart en ziel de liefde najaagt, en of je kunt vloeken en aanbidden tegelijk.

--:--