‘Geloof lijkt op een plantje dat je tijdig water moet geven'
Schrijfster Esther Gerritsen opnieuw in gesprek met Tijs
Toen Esther Gerritsen anderhalf jaar geleden meedeed aan Adieu God? durfde ze de vraag of ze geloofde niet met ‘ja’ te beantwoorden. Onlangs spraken Tijs van den Brink, gastheer in het programma, en Visie opnieuw met Esther. “Nu zeg ik ja.”
Esther Gerritsen slaat haar handen voor haar mond als ze de Hilversumse Clemenskerk binnenstapt. Wat ooit een rooms-katholiek bedehuis was, opent binnenkort zijn deuren als springparadijs. De hele vloer van de kerk is gevuld met trampolines. “Ik dacht dat er zomaar een simpel trampolinetje zou staan, moet je kijken,” zegt ze tegen haar 9-jarige dochter Teddy, die is meegekomen. “Mogen we er straks op?”
Bewijs nodig
We zitten in de Hilversumse Clemenskerk op het balkon waar ooit het orgel stond. Het zonlicht door de kleurige ramen speelt zijn eigen spel.
Esther, je bent gelovig. Wat is er gebeurd?
“Ik durf dat nu te zeggen. Eerst dacht ik dat daar bewijzen voor nodig waren, zoals regelmatig naar de kerk gaan en bidden. Alsof andere gelovigen moeten zeggen: ‘Ja, dat telt.’ Het schrijven van De Trooster was een goed excuus om naar de kerk te gaan. Vrienden hoefden zich niet te verbazen over waar ik mee bezig was, ik deed gewoon onderzoek. Maar hoe meer ik dat deed, des te prettiger ik het vond. En daarom vind ik dat ik gewoon moet zeggen dat ik gelovig ben.”
Tekst loopt door onder de video.
Je zei in de uitzending dat je bang was dat het na publicatie van je boek over zou zijn.
“Dat zou ik banaal gevonden hebben. Ik heb nogal eens van die bevliegingen. Als je een auto na een jaar toch niet zo leuk vindt, is dat minder erg; maar geloven analyseert je leven. Ik wilde niet dat het zomaar zou stoppen.
In het afgelopen jaar ben ik te druk geweest. Zo druk dat naar de kerk gaan en bidden erbij inschoot. Ik heb sinds een jaar een vriend en hij gaat niet naar de kerk. Mijn dochter heeft er ook geen trek in. Dan ga je toch minder makkelijk, als je anderen thuis moet laten op zondagochtend. Geloof lijkt op een plantje dat je tijdig water moet geven.”
En geef je het water als je naar de kerk gaat?
“Niet alleen dan, maar het is wel een goede manier. En door te bidden, maar dat vind ik moeilijk. Want wie ben ik om God iets te vragen? Ik heb een hond en mijn vriend zei pas: ‘Je kunt ook tegen je hond praten.’ Maar zelfs dan vind ik het moeilijk om te zeggen wat me dwarszit. Kun je nagaan.”
Tijs, lachend: “Maar bij je hond kun je misschien wel oefenen.”
Esther: “Oefenen ja, de gedachten die je niet graag uitspreekt toch woorden geven.”
Hoe bid je?
Esther: “Ik vouw mijn handen en zeg gewoon niks. Het is meer een soort bewustzijn.”
Tijs: “Ken je dan geen gebeden van vroeger meer?”
Esther: “Nee, alleen kinderversjes, maar daar heb ik niks aan. Daarom is naar de kerk gaan zo goed, want dan voed je het weer met de psalmen die je zingt bijvoorbeeld.”
Je deed voorheen een beetje lacherig over je kerkgang en je geloof.
Esther: “Ja, ik maakte er vaak maar een grap over, om niet uitgelachen te worden.” Tijs, vlug: “Dat herken ik wel. Als ik met niet-gelovigen praat, maak ik regelmatig een grap om het gesprek open te houden. Geloven, de Bijbel, het is voor een ander zo’n vreemd verhaal.”
Ik ben opgelucht als jij het hebt over mensen die God weer gevonden hebben
Esther: “Ervaar je dat zo? Ik ben juist opgelucht als jij het hebt over mensen die God weer gevonden hebben. Dat je zoiets groots durft te zeggen.”
Tijs: “Dat geldt in zekere zin ook voor je boek, waarin het geloof een belangrijk thema is. Vond je het spannend om het uit te brengen?”
Esther: “Een beetje, maar de reacties waren goed. Het geloof is trouwens geen thema in het boek. Het is een vanzelfsprekendheid. Pas vroeg iemand: ‘Hoe kun je je nu inleven in je hoofdpersoon die zo gelovig is?’ Dat vragen ze anders vooral als je een boek schrijft over een kinderverkrachter of een seriemoordenaar.”
Als Esther naar de kerk gaat, bezoekt ze meestal de rooms-katholieke Nicolaaskerk vlak bij Amsterdam Centraal. “Maar schrijf niet op dat ik daar váák kom, want ik ben er de laatste tijd dus bijna niet geweest.”
De Oude Kerk, op een steenworp afstand van de Nicolaasbasiliek, bezocht ze ook weleens. “De moeder van een vriendinnetje van mijn dochter is daar predikant.” Tijs: “Heb je lang gezocht naar een kerk?” Esther schudt haar hoofd. “Eigenlijk niet. Deze kerk is katholiek en dichtbij. Ik voel me er thuis.”
'Jezus heeft nooit gelachen'
Bij het schrijven van haar boek ontdekte Esther dat schuld niet alleen iets persoonlijks is. Want als je bevriend bent met iemand die een misdrijf pleegt, straalt dat net zo goed op jou af. “Dat is onrechtvaardig. Het meest extreme voorbeeld daarvan is Jezus, die de zonden van de hele wereld op zich nam. ‘Jezus heeft nooit gelachen,’ las ik pas ergens. Ik geloof dat ik ook niet zou lachen als ik zo’n last bij me droeg.” Tijs: “Heeft Hij nooit gelachen? Hij ging wel naar feestjes in ieder geval. Ik weet trouwens nog dat jij vastliep op het idee dat je Jezus in alles na zou moeten doen.” Esther: “Dat dacht ik als kind. Er was zo’n liedje: ‘Bemin als Jezus heeft bemind, doe alle dingen blijgezind.’ Ik kan niks met de menselijkheid van Jezus en daarom zie ik Hem nu vooral als goddelijk.”
Dat hele verhaal van Jezus is eigenlijk te gruwelijk
'Ik zat achter de bank'
“Dat hele verhaal van Jezus is eigenlijk te gruwelijk. Hoe leg je dat nu uit aan een kind? Met Pasen wilde mijn broer altijd de film The Passion of the Christ zien, met al die martelscènes met zwepen en zo. Nou, dan zat ik dus achter de bank.”
Je dochter vindt kerken eng, zei je eens. Kun je daar nog iets aan doen?
Esther: “Ze denkt dat je er allerlei dingen niet mag en dat je gelovig moet zijn om naar binnen te kunnen. Er staat in de straat bij mijn ouders een klein Mariakapelletje. Dat vindt ze wel leuk. Daar kun je even proberen hoe het is om een kaarsje te branden of iets te zeggen...”
Geschreven door
Reinald Molenaar