Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Nynke Sietsma verloor haar zoontje Berend

‘Hoe klein hij ook was, hij moest zelf gaan’

Hij zat nog vol leven, maar Berend, de zoon van Nynke en Robert, stierf, net vier jaar oud. Zij schreef het boek B over haar zoon en haar verdriet en hoopt anderen bij te kunnen staan bij verliesmomenten: “Niets hoeft meer, alles ademt uit.”

Deel:

Vier namen staan er op het bordje bij het raam van de jarendertigwoning in Haarlem waar Nynke Sietsma woont. De naam van haar man, Robert, van haarzelf, van haar dochter, en de onderste: Berend. Hij lacht je toe vanaf de foto aan de muur in de hal: een guitig gezichtje, blonde krullen, blauwe ogen die vrolijk de wereld in kijken. “Hij was heel licht en kon het leven nemen zoals het is”, omschrijft Nynke hem. “Hij was natuurlijk nog maar 4 toen hij overleed, maar was toen al heel grappig. En talig, wat heerlijk is voor een journalist als ik, die veel met taal bezig is. We missen dat in de dagelijkse gesprekjes. Ik vraag me dan af wat voor grappigs hij had gezegd, met dat kenmerkende slisje van hem.” Levenslustig, zo noemt Nynke hem verschillende keren tijdens het gesprek. Ook toen hij last kreeg van buikpijn. Toen bleek hoe ziek hij was, steeds zieker werd, steeds heftiger kuren kreeg. Tot hij overleed, op 28 oktober 2020. Aan de eettafel – voor de boekenkast, waar in houten letters zijn naam in is gespeld – vertelt Nynke zijn verhaal. Hond Bonnie komt erbij liggen. 

Kraamtijd keer tien

“Vooral de laatste weken, rond oktober 2020, waren we wanhopig. Berend had een voortdurend tekort aan adem. Het ene moment werd hij weer aan de beademing gelegd, en dan eraf. Moest hij van de intensive care naar het Prinses Máxima Centrum en dan weer terug. Die tijd was zo donker en zo diep. Sommige dagen duurden een jaar, zo veel gebeurde er. Ik kon het niet bijbenen. Ik schreef in die tijd ook om mijn gedachten te ordenen, had het schrijven nodig om überhaupt te begrijpen wat er aan de hand was. De periode na zijn overlijden deed me denken aan de kraamtijd: je leeft op adrenaline, bent voortdurend moe en tegelijkertijd scherper dan ooit. Dat, maar dan keer tien. Want ik was voortdurend alert. Toen Berend ziek was, wilde ik geen seconde van hem missen en voortdurend voor hem zorgen. Pas later beseften we wat er allemaal is gebeurd. En aan de andere kant hebben we juist in deze periode zo’n sterke band met Berend gekregen. Omdat we continu bij elkaar waren.”

“De avond voordat Berend stierf, was het hectisch. Het ging heel slecht met hem. Robert of ik was voortdurend bij hem, we wisselden elkaar af. We weken geen moment van zijn zijde, en als we even weg moesten, legden we uit waarom. Dat was voor mij heilig, omdat ik niet wilde dat hij in paniek zou raken. Hij was nog maar een jongetje van 4, zo hulpeloos, zo’n jong kind. Toen werd ik eventjes bij hem weggeroepen door een arts. Berend sliep half. Ik was bang dat hij wakker zou worden en dat ik er dan niet was. Maar ik moest even met die arts praten. Ik vroeg hem, in dat kamertje, weg van Berend: ‘Overleven we het eigenlijk wel?’ De artsen waren redelijk positief. ‘We denken dat Berend de bocht gaat maken’, zeiden ze. Dat is medisch jargon voor door een diep dal moeten voordat het beter gaat. Mijn intuïtie zei op dat moment iets heel anders. Berend was echt doodziek, hij lag aan de zuurstofmachines die steeds wat hoger gingen. Het was verwarrend, want het voelde niet alsof hij het zou overleven. Toen ik dat kamertje uit liep, was het alsof de wereld op z’n kop stond – of mijn gevoel en waarneming door de mangel waren gehaald. Theologe Christa Anbeek noemt dat een contrastervaring, weet ik door gesprekken met haar.

Berend is ons voorgegaan

Toen ik terugkwam bij Berend, was hij inderdaad wakker geworden en had naar me gevraagd. Alsof ik hem in de steek had gelaten. Daar heb ik mee geworsteld. Het had voor mij veel betekend als op dat moment, vol verwarring en verdriet en spijt, iemand naast me was komen zitten. Zij aan zij. Even ruimte had geboden voor mijn gevoel. Het is misschien wel de belangrijkste reden dat ik de master spiritual care ben gaan doen. Misschien kan ik in de toekomst degene zijn die naast iemand komt zitten.”

Ontzettend dapper

“Die nacht is hij overleden. Op dat moment lag ik in een kamertje ernaast te slapen. Ik heb enorm veel spijt gehad dat ik niet naast hem zat, en zijn hand vasthield, dat ik hem in de steek liet. Ik heb daardoor de ongelooflijk moeilijke les geleerd dat hij het alleen moest doen. De dominee zei tijdens zijn begrafenis: Berend is ons voorgegaan. Dat is zo. Hij is gegaan waar wij nog moeten komen. Zo ontzettend alleen en zo ontzettend dapper. Daarbij kon ik hem niet helpen. Hoe klein hij ook was, hij moest zelf gaan. Dat maakt hem mens. Daar bewonder ik Berend om, want kinderen kunnen dat dus. Dat klinkt raar, maar ze kunnen het en ze durven het.”

Iemand, kan iemand me alsjeblieft even oprapen?

“Toen ik bij Berends bed kwam, gebeurde er iets bijzonders. Ik had heel sterk het gevoel dat Berend was gehaald door iemand. Zou God er dan toch zijn? vroeg ik me af. Hoe vreemd het ook klinkt: het was een heel mooi, vredig, mystiek moment. Alsof iemand hem mee had genomen. Want Berend wilde zelf zo graag leven, hij zat zo vol levenslust. Sterven was niet zijn beslissing, hij was niet klaar voor de dood. Iemand heeft hem gehaald, zo voelde het.

Het contrast is zo gigantisch. Het ene moment zit er nog leven in hem, warmte, gloed, het is nog druk om het bed - hectiek, drie artsen, een verpleegkundige, paniek. En dan ineens is dat allemaal weg. Niets hoeft meer. Alles ademt uit. De artsen zaten te huilen. Even was er geen tijd, alleen maar rust.

Toen ik Berend in mijn armen kreeg, was alles goed. Het was een prachtig moment. Dat is natuurlijk enorm tegenstrijdig, want mijn kind was er niet meer… ik worstel om er woorden aan te geven, maar uiteindelijk was het een mystiek moment.”

Dingen van de ziel

“In mij is het verlangen gegroeid om mensen bij te staan tijdens zulke ingrijpende momenten. Daarom volg ik de master spiritual care, geestelijk verzorger in het Nederlands. Zelf heb ik zo iemand gemist op pijnlijke momenten. Wellicht kan ik op mijn beurt anderen begeleiden, taal bieden voor zo’n mystieke ervaring of die gewoon bevestigen. Omdat we de ruimte daarvoor kwijt zijn geraakt in onze maatschappij. Er is geen taal of plek meer voor wat je niet in de hand hebt, voor wat je niet begrijpt, voor wat ons overstijgt. Sterven is bij uitstek zo’n moment dat groter is dan wij.”

“Ik heb me in het ziekenhuis alleen gevoeld. Omdat ik graag met iemand had willen praten over dat Berend misschien ook wel dood kon gaan. Dat was voor mij geen taboe. Daar hadden ze het over een hobbel die nog genomen moest worden. Nu snap ik dat beter: het was coronatijd, alles was anders, en ze werken keihard om je kind te genezen. Met hart en ziel. Maar toen was ik teleurgesteld en verward. Alsof het er niet mocht zijn. Ik had het juist nodig om over de dingen van de ziel te praten. Want de kans wás groot dat mijn kind ging sterven.”

“Daarbij gaat het niet per se om mijn persoonlijke belijdenis. Dat speelt bij mij namelijk geen rol. Natuurlijk ben ik veel met geloven bezig, ik heb godsdienstwetenschappen gestudeerd en er veel over geschreven, maar op de een of andere manier lukt het me al vanaf mijn puberteit niet om dat persoonlijk te maken, al groeide ik op in de kerk. Ik heb het wel gewild en ben er heel serieus mee bezig geweest. Ik vond de preek mooi, hield van de taal, de vormen, het samen zingen, maar het persoonlijk belijden – dat lukt me niet. Toch heeft de kerk me gevormd. Dat ervaar ik als heel positief: het was een heel betrokken, vriendelijke gemeenschap.”

Niet alleen

“Een van de talen die de kerk ons aanreikte, was de liturgie. We hebben een predikantsechtpaar gevraagd om de afscheidsdienst van Berend met ons vorm te geven. Dat voelt voor mij nog steeds een beetje als cheaten. Ik heb diep vanbinnen het idee dat je wel echt moet geloven als je iets van de kerk gebruikt. Dat het eigenlijk oneerlijk is een dienst voor je overleden zoon te organiseren, terwijl de vraag ‘waarom, God?’ niet eens bij me is opgekomen. Gelukkig vonden de dominees dat absoluut niet. Het was heel fijn om met hen de dienst voor te bereiden.

En ook het moment zelf was mooi. Omdat het niet alleen over mij als rouwende moeder en Robert als rouwende vader ging. Door de dienst oversteeg dit ons eigen verdriet. We waren en zijn een gemeenschap van mensen die verliezen. We zijn niet alleen in ons verdriet. Zo’n eeuwenoud, beproefd concept als een liturgie helpt vormen te geven aan ons gevoel. Alleen al dat je begint met zeggen waarom je hier bent. Het is vreselijk om te moeten zeggen: we zijn hier om afscheid te nemen van Berend. Maar je moet het wel gezegd hebben. En dat je eindigt met een soort bemoediging. We moeten het leven weer in.”

“Toen Berend ziek was, gaf dominee Abeltje Hoogenkamp ons een appelboom met een kaartje waarop de uitspraak van Luther staat: ‘Als ik wist dat morgen de wereld zou vergaan, dan zou ik vandaag nog een appelboompje planten.’ Het heeft lang geduurd voordat ik die uitspraak een plek kon geven. Weg ermee, dacht ik eerst. Maar later ben ik het erg gaan waarderen. Daarom hebben we familie en vrienden gevraagd om veertig dagen na Berends overlijden een appelboompje te planten, en dan op zijn sterfdatum, 28 oktober, een appeltaart te eten. Helaas zat er dit jaar geen appel aan de boom. Ook dat hoort bij het leven.”

Stel wielrenners

“De eerste tijd na Berends dood was het verlies en het gemis alles. Er was geen ruimte voor andere dingen. Alleen al een fietstocht naar de plek waar ik het boek schreef, was uitputtend. Een uur fietsen – ik was kapot. Alles in me vroeg: iemand, kan iemand me alsjeblieft even oprapen? Kan iemand me naar mijn kantoor dragen? Ik herinner me dat ik werd afgesneden door een stel wielrenners en zo woedend werd. Ik dacht: snap je dan niet dat ik m’n kind kwijt ben? Dat was alles wat ik dacht. Ik heb m’n kind niet meer. Ik heb m’n kind niet meer. Ik wilde alleen maar getroost worden, dat mensen vriendelijk zijn. Maar de wereld gaat door.

Met name het schoolplein was voor mij een moeilijke plek. Je staat daar altijd te wachten op je kind. Ik ben daar duizenden keren kapotgegaan. Het was coronatijd, dus alle klassen kwamen één voor één naar buiten door verschillende deuren. De deur van mijn dochters klas ging altijd als laatste open en de deur van de klas waar Berend in had moeten zitten was de eerste. Al die vrolijke kinderen kwamen daar dan uit. Maar Berend niet. Het voelde alsof ik werd gedwongen te kijken naar wat had kunnen zijn. Hij was zo’n jongen die op je af rent en zijn armen om je heen slaat. Maar dat is daar nooit gebeurd.”

In je hart

“De zanger Nick Cave verloor zijn zoon Arthur en schrijft daar heel open over op zijn blog. Hij beschrijft ergens dat mensen voortdurend zeggen: Arthur is bij je, hij is in je hart. En hij schrijft dan: ‘Alles wat ik in mijn hart heb, is wanhoop.’ Dat vond ik zó treffend. Want ik had dat precies zo. Ik voelde mijn hart niet eens meer. Ik wist niet meer wie ik was, laat staan dat ik Berend in mijn hart voelde. Natuurlijk begrijp ik wat mensen bedoelen. Hij zal nooit uit je leven verdwijnen, bedoelen ze, en dat is evident. Ik blijf zijn moeder. Maar dat je hem bij je ervaart, dat is iets anders. Het zal nooit echt Berend zijn, de fysieke Berend, die ik vast kan houden, wiens warmte ik kan voelen, die nabij is.”

“Waar ik met name moeite mee heb gehad, is de mensen die vol goede bedoelingen hun eigen gevoel gingen projecteren. Laatst kwam er iemand in het park naar me toe, die me vroeg of ik Berend bij me voelde. Ik zei dat ik dat niet wist. Ging zij belerend uitleggen hoe zij van gene zijde doorkreeg dat Berend op mijn schouders zat. Dan voel ik weer die woede: hoezo zeg jij iets over mijn zoon? Uiteraard is dat allemaal lief bedoeld en ik kan dat best relativeren en er achteraf het mooie van zien, maar toch steekt het op dat moment even.”

“Waar ik behoefte aan had, en wat ik hopelijk ook kan bieden als geestelijk verzorger, is iets wat men holding space noemt. Dat er even ruimte is voor de pijn, het verdriet, het niet-weten. Want ik weet niet hoe een ander iets ervaart. Ik weet niet hoe het zit met dood en leven. Maar ik kan wel ruimte bieden voor de ervaring van een ander, zonder direct daar iets van te vinden. Erbij komen zitten, zoals, besefte ik pas, de barmhartige Samaritaan bij de gewonde man knielde. En wellicht kunnen we samen woorden of rituelen vinden die het onzegbare een plek kunnen geven. De Bijbel helpt daarbij. Uiteindelijk gaat het centrale verhaal daarin ook over een moeder die haar zoon verliest – dat heb ik tot Berends sterven nooit zo sterk beseft.”

Uit de cocon

“Langzaam zijn de gordijnen opengegaan. Ik herinner me dat Robert en ik tegen elkaar zeiden, het eerste jaar: er komt weer ruis binnen. De buitenwereld tikt tegen het raam. En heel langzaam sijpelt die weer binnen. Dan moet je weer nieuwe schoenen halen. Of naar het schoolplein. In het begin was dat niet te doen, dan was dat niet verenigbaar met het verlies. Maar stapje voor stapje kropen we uit de cocon.

Ik ben ook weer gaan werken. Mijn eerste artikelenserie waren interviews met mensen over sterven en verlies. Dat waren heel goede gesprekken. Een van de mensen die ik interviewde, appte me later dat ze zich door het lezen van mijn boek weer dingen van haar zoon herinnerde die ze weg had gestopt. ‘Ik weet niet of dat de bedoeling is van je boek’, schreef ze. Dat is precies de bedoeling. Volgens mij zegt Connie Palmen dat ergens: soms kan literatuur iets aanraken waar je zelf niet bij kunt. Dat hoop ik dan maar.”

HAAS SIETSMA7_bewerkt

Wie is Nynke Sietsma?

Nynke Sietsma (1980) groeide op in Friesland, studeerde journalistiek en godsdienstwetenschappen en werd toen freelancejournalist. Ze schreef voor het ANP, Het Parool, Trouw en Happinez. Nu doet ze een master spiritual care aan de Vrije Universiteit. Ze woont samen met haar man en dochter in Haarlem. Haar boek B verscheen onlangs bij Nijgh & Van Ditmar.

Geschreven door

Pieter-Jan Rodenburg

--:--