Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Annemieke geeft nieuwkomers Nederlandse les, maar het is de vraag wie het meeste leert…

Annemieke Reesink leert jonge Afghanen, Syriërs en Eritreërs Nederlands. Maar ondertussen leert ze van hen levenslessen die nog lang nadreunen…

Deel:

Ondanks mijn vijfenveertig lentes zit ik opnieuw in de schoolbanken. Ik leer voor Nt2 docent, dat houdt in dat ik Nederlands geef aan nieuwkomers. Ik loop stage in een klas met jonge mannen die leren voor elektromonteur of timmerman. Ze komen uit Syrië, Eritrea of Afghanistan. We hebben geluk. Ondanks de coronamaatregels mogen we elkaar eens in de week live zien.

Oude zielen

Negentien zijn ze, of twintig, de leeftijd van mijn zoon. Ze hebben gezien hoe bommen hun huizen verwoestten, hoe granaatscherven hun geliefden verwondden, hoe mensen voor hun ogen gedood werden. Ze hebben woestijnen doorkruist, ze zijn in gammele bootjes de zee overgestoken en hebben de verlammende bureaucratie van het Nederlandse vreemdelingenrecht doorstaan. Ze hebben oude zielen.

Maar vanmiddag gedragen ze zich gewoon als irritante pubers. Ik zie ze spelletjes spelen op hun telefoon, in plaats van zich te verdiepen in de opgegeven oefening over scheidbare werkwoorden. Er wordt uitgebreid gegaapt, gelachen en gejoeld.

Elk woord?

Ik begrijp het wel. Het is half zes op donderdagmiddag en ze zijn vanochtend al om negen uur begonnen. Om aan te sluiten bij hun beperkte concentratie, laat ik het grammaticalesje voor wat het is en zet een Nederlands liedje op. Samen ontleden we de songtekst. Er komt straattaal in voor en Google Translate laat het afweten. Ik druk de mannen op het hart dat zij de betekenis van elk Nederlands woord waar ze zelf niet uitkomen, aan mij mogen vragen.

'Elk woord, mevrouw?' Elk woord, jongens. Aan wie moet je het anders vragen? De resterende lestijd zijn we zoet met betekenis geven aan geslachtsdelen en schuttingtaal, en ik ben er tot nu niet uit of ze daadwerkelijk behoefte hadden aan uitleg, of dat ze een loopje namen met deze goedgelovige stagiaire.

Lees ook: ‘Van mij mogen alle achtste groepers naar die lieve lijven van Gewoon Bloot kijken’
Lees ook: ‘Van mij mogen alle achtste groepers naar die lieve lijven van Gewoon Bloot kijken’

Dichter

Ze lopen de klas uit, lachend en de anderhalve-meterregel meer dan eens vergetend. Wat waren jullie toch druk vandaag, verzucht ik tegen Aaron, een Eritrese jongen. 'Ja, ik houd van grapjes,' zegt hij, maar dan daalt zijn stem en legt hij een hand op zijn hart, 'maar mevrouw, hier huil ik. Altijd.' Hij komt dichterbij staan. 'Mijn broer ging dood in de woestijn. Mijn andere broer ging dood in de zee. Zij zijn altijd in mijn ogen. In mijn slaap zie ik ze. In de ochtend kan ik niet eten, want mijn buik gaat verhuizen.'

Ik fiets naar huis.

Ze zijn altijd in mijn ogen.

Mijn buik gaat verhuizen.

Aaron is een dichter, al kunnen zijn lippen de Nederlandse klanken nog maar moeilijk vormen. Ik fiets langs het kanaal en heb flinke tegenwind. De oer-Hollandse miezerregen doorweekt mijn jas en verkleumt mijn vingers.

Moedertaal

'Nederland is grijs, mevrouw, zo grijs en koud. In mijn land is de lucht blauw en ik hoef nooit een jas aan.’ Ja Aaron. 'Nederland is een goed land, mevrouw, je mag alles zeggen en de politie wordt niet boos.’ Dat is goed, hè? 'Ja, ik wil veel zeggen, maar ik vergeet veel Nederlandse woorden.’ Hij speelt een lied voor mij op zijn Eritrese lier, de krar. Hij zingt zacht in zijn moedertaal. Zijn hart verhuist en zijn broers zijn in zijn ogen.

Misschien zingt hij dit: ’Aan de rivier, daar zaten wij treurend en dachten aan ons thuisland. In de wilgen op de oever hingen wij onze lieren. Hoe kunnen wij zingen op vreemde grond? Als ik jou vergeet, mijn stad, laat dan mijn hand de snaren vergeten. Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven, als ik niet meer denk aan jou.' (Psalm 137).

Sjomme jomme

Er moet een formele e-mail worden geschreven. Ik raad de cursisten aan om beste als aanhef te gebruiken. Yassin zit op Google Translate, 'En geachte, kan dat ook?' vraagt hij.

Zeker, zeg ik, dat is nog netter. Hij begint tevreden te typen en tien minuten later kan ik zijn e-mail nakijken. 'Geachte meneer Bob,' schrijft hij, 'Hoe gaat het? Alles kits?’ Alles kits?! Waar het je dat nu weer geleerd? vraag ik. 'Mijn collega zegt dat tegen mij.'

Ik adviseer hem die term te wissen en sowieso geen navraag te doen naar iemands welzijn in een formele email. 'Dat is toch niet gezellig?' vraagt hij. Klopt, zeg ik, in een formele mail zet je niets gezelligs. 'Sjomme jomme,' zegt hij zachtjes, nog een erfenis van zijn mieterse collega waarschijnlijk. Hij eindigt zijn email met groetjes. Groetjes is niet goed, zeg ik. Wat moet het wel zijn? Yassins buurman weet het. 'Met vriendelijke groetjes.'

Nederlandse vrienden

Deze jongens, allen nieuwkomers, moeten in een jaar tijd van A2 niveau naar B1 niveau. Dit houdt in dat hun Nederlandse woordenschat moet groeien van ongeveer 2000 woorden naar 5000 woorden. Dat gaan mijn docent en ik hen in één jaar tijd nooit leren. Alle literatuur is het erover eens; de meeste woorden pikken ze op en oefenen ze buiten het klaslokaal, tijdens informeel contact met moedertaalsprekers.

Dan moet dat contact met vloeiend sprekende Nederlanders er wel zijn. En, helaas, in de meeste gevallen ontbreekt dat. Hebben jullie Nederlandse vrienden? vraag ik. 'Nee mevrouw, Nederlandse mensen vinden ik praat moeilijk. Zij mij niet begrijpen. Ik vraag buurman, jij komt koffiedrinken? Hij zegt, nee, ik druk.' Musa zucht, 'Ik wil graag Nederlandse vrienden. In Syrië, ik heel veel vrienden.’ Ik knik, Jammer hè? 'Ja jammer.'

'Ik voel goed'

Ik leg hen wederkerende werkwoorden uit. Het is niet; ik schaam, maar ik schaam me. Achterin wordt niet opgelet. Er worden tientjes naar Eyob geschoven, die de buit lachend binnenhaalt. ‘Hoe voel je je, Eyob?’, vraag ik. 'Ik voel goed!', zegt hij. 'Ja, dat snap ik, maar je moet zeggen, ik voel me goed. Waarom geven jullie Eyob geld, jongens?' Aaron bergt zijn portemonnee op en antwoordt: 'Zijn moeder en zus zijn naar Nederland gekomen. Ze hebben koud. Eyob moet winterjassen kopen.’ Ik weet dat al deze jongens van een minimuminkomen leven en ben geraakt door hun gebaar. 'Wat lief van jullie.'

Aaron houdt zijn hoofd scheef. 'Jij bent christen, mevrouw?’ 'Ja.' 'Je weet toch? Als je twee kleren hebt, je moet één kleer weggeven.' (Lucas 3:11). Ah... Zo ja. 'Goed, maar nu terug naar de werkwoorden. Maak de opdracht in je boek.' Ze buigen zich over het invullesje en als ze twintig minuten later de klas uitlopen, vraag ik nogmaals: 'Hoe voel je je, Eyob? 'Ik voel goed, mevrouw!’

Ik zucht zachtjes en bedenk dat ikzelf in elk geval wat wederkerende werkwoorden heb opgehaald.

Zich herinneren.

Zich niet verschuilen.

Zich ontfermen.

Wil je iets betekenen voor nieuwkomers? Word taalmaatje! Neem contact op met vluchtelingenwerk of een welzijnsorganisatie in jouw woonplaats.

Het bovenstaande is waargebeurd, maar namen en setting zijn aangepast omwille van de privacy.  De jongens op de foto boven zijn niet de degenen over wie Annemieke schrijft. 

Geschreven door

Annemieke Reesink

--:--