Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Column Hanneke: ‘Op kamp is leuk, behalve voor mijn moederhart’

Hanneke’s oudste gaat op schoolkamp

Hanneke’s oudste gaat op kamp. En dat is een probleem, want daar is hij – of beter gezegd, Hanneke – helemaal niet aan toe.

Deel:

De basisschool van mijn kinderen heeft de gewoonte om ieder jaar drie dagen op kamp te gaan met de hele bovenbouw. Goed voor de groepsdynamiek, ontwikkeling, vorming en dat soort dingen. Leuk ook. Behalve voor mijn moederhart.

Alsof ik nog niet genoeg heb aan het verwerken dat hij in de bovenbouw zit

Dit jaar mag mijn oudste voor het eerst mee. Alsof ik nog niet genoeg heb aan het verwerken dat hij zomaar plotsklaps in de bovenbouw zit (serieus, gisteren hing hij nog aan de borst). Drie dagen tussen nóg een stuk of zeventig van die volstrekt onvolledig afgerichte projectielen. Hoe zal mijn gevoelige dromer, de jongste van zijn klas, op deze kakafonie gaan reageren? Hoe kan ik al het kampleed van hem weren? Er moet een Plan Van Aanpak komen. Ik als moeder heb een taak. Een missie. Ik moet mijn kind beschermen en begeleiden. Er zorg voor dragen dat hij toegerust deze stap kan zetten.

Plan Van Aanpak

Stap één van het Plan: een spoedcursus tandenpoetsen.

Ik poets de tanden van zoonlief nog altijd hoogstpersoonlijk. Dat moet van de tandarts. Ik zie de claims anders later al voor mij, de schadevergoeding die mijn kroost van mij zal eisen voor de onnodig opgelopen gebitsgaten door mijn moedwillige nalatigdheid. Maar ik kan toch moeilijk de juf vragen om die tanden te gaan poetsen. Dan kan ik me na het kamp meteen als nieuwe aanwinst melden bij het museum voor hopeloze ouders. Toch maar eens zelf poetsen dus. Ter geruststelling reken ik voor mijzelf uit dat het maar om vier keer poetsen gaat. Daarna kan ik zelf weer los op de aangekoekte tandplak.

Een complete douche-tutorial vormt stap twee van het Plan. ‘Niet vergeten je oren te wassen. En tussen je tenen. Afdrogen van boven naar beneden. Doe je de handdoek in de plastic zak die ik in je weekendtas doe?’

Doemscenario’s

In de derde stap van het Plan bespreek ik alle grotere en kleinere doemscenario’s:
‘Als je niet genoeg te drinken of te eten krijgt, moet je het gewoon vragen hè.’

‘Misschien gaan er wel kinderen pesten. Een kamp is een geweldige plek voor pesten. Zeg je het tegen juf als je wordt gepest? En niet zelf pesten hè.’

‘Als je heel graag naar huis wilt moet je het zeggen hoor, dan kan je ons bellen en komen we je halen.’

‘Wil je nog oordopjes mee, voor als die jongens op je slaapzaal de hele nacht kletsen en jij wilt slapen?’

De afronding van het Plan bestaat uit het met grote zorgvuldigheid inpakken van de weekendtas. Met instructie over het opruimen van de slaapzak, welke kleding wanneer te gebruiken, een paar boeken (‘Laten we voor de zekerheid maar twee doen, voor als je je toch nog verveelt’) en na enige aarzeling toch ook zijn afgeleefde knuffelbeer.

Mijn man treft mij starend op de bank aan

De dag van vertrek breekt aan. Mijn man brengt het kroost naar school. Ik ga niet mee, ik hoef daar echt niet sentimenteel te doen tussen alle grienende moeders. Ik heb mijn Plan Van Aanpak. Mijn kind is goed voorbereid. Dus ik geef mijn zoon een knuffel en zwaai nog even: ‘Veel plezier’ en ga verder met de ontbijtboel opruimen. Als manlief terugkomt treft hij mij voor mij uit starend op de bank aan. Hij komt naast mij zitten en ik huil zijn schouder nat.

In de daaropvolgende twee dagen eet ik mijn nagels zo’n beetje tot de nagelriem op. Er komen nauwelijks berichten van het front. Een paar schamele fotootjes en vrolijke verhalen over de spelletjes die ze hebben gedaan. Ik speur de foto’s af naar het gezicht van mijn kind en probeer zijn gevoelens op te maken uit de uitdrukking op zijn gezicht. Het huis voelt kaal zonder hem.

Op de dag van terugkomst sta ik al vroeg bij school. Het zal mij niet gebeuren dat hij aankomt en dat ik er dan nog niet ben. Ik zal er staan om mijn kind te troosten wanneer het huilend in mijn armen valt, uitgeput van alle indrukken. Als de bus een kwartier te laat uiteindelijk aankomt zoek ik met een gespannen gezicht de stroom kinderen af die uitstapt.

Pyjamabroek

Daar is hij. In zijn pyjamabroek. Een beetje bleek van moeheid, maar met een grijns op zijn gezicht. We halen samen zijn tas. ‘Waarom heb je eigenlijk je pyjamabroek aan?’ vraag ik hem. ‘Oh, is dat een pyjamabroek?’, reageert hij verbaasd. We lachen en ik vraag hem hoe hij het heeft gehad. Enthousiast begint hij te ratelen over alles wat ze hebben gedaan. ‘En ik vind voetbal nu leuk, want buiten was er niet zoveel te doen maar we konden wel voetballen en toen ging ik dat maar doen en ik vond het helemaal niet stom.’

Ik neem hem mee naar huis. Mijn grote zoon. De navelstreng is weer een stukje verder doorgeknipt. Ik moet hem leren loslaten en dat zal ik ook doen. Maar nu knuffel ik hem nog even, blij dat hij er weer is.

Lees ook over Hannekes dochter, die droomde dat het oorlog was.

Geschreven door

Hanneke Veurink

--:--