Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Organist en dirigent Ton Koopman: 'Als je zelf geen plezier hebt, hoe kan je publiek dat dan wel hebben?'

In de tiende aflevering van ‘Alle registers open’ schuift Elsbeth Gruteke aan bij Ton Koopman, een van de bekendste organisten en dirigenten die Nederland op dit moment rijk is. Ze ontmoet hem bij het Müllerorgel van de Waalse Kerk in Amsterdam, de kerk waar Koopman samen met zijn ‘Amsterdam Baroque Orchestra & Choir’ alle cantates van Johan Sebastian Bach opnam. Daar spreken ze over het plezier van het spelen, Koopmans liefde voor Bach en zijn minstens zo grote afschuw van elektrische gitaren in de eredienst.

Deel:

De weergave van Spotify vereist jouw toestemming voor social media cookies.

Toestemmingen aanpassen

Met zijn 76 jaar heeft Ton Koopman een enorme staat van dienst in de wereld van de klassieke muziek. Hij is organist, klavecinist, dirigent, onderzoeker en muziekpedagoog. Maar het orgel stond aan het allereerste begin. Koopman is Rooms-Katholiek opgevoed en al op zijn 10de werd hij organist in het kleine kapelletje waar zijn gezin ter kerke ging. Naar eigen zegen speelde hij slecht. ‘Maar liever iemand die niet goed speelt dan iemand die helemaal niet speelt,’ dacht men blijkbaar. Pas op zijn 16de mocht hij op orgelles; daarvoor was hij te klein om goed bij de pedalen te kunnen. Dat was een probleem dat zijn moeder ook al had gesignaleerd, want in de tussentijd was de kleine Ton wel door blijven spelen, en versleet hij zijn broeken razendsnel door het op en neer schuiven over de orgelbank.

Plezier

Muzikaliteit was onderdeel van het gezin Koopman. Tons vader was drummer in een jazz-combo. De liefde voor jazz heeft Ton zelf nooit overgenomen, maar het plezier in het spelen des te meer. En dat is belangrijk: ‘Als je zelf geen plezier hebt, hoe kan je publiek dat dan wel hebben?’ Bij Koopman is dat plezier letterlijk aan zijn lichaam af te lezen. Als hij speelt, beweegt hij driftig heen een weer. Dit tot wanhoop van zijn docenten destijds. Die dreigden een dolk tegen zijn borst te installeren, zodat hij stil zou blijven zitten. Maar voor Koopman is het juist de manier om de muziek echt te ervaren, om het te voelen.

Leerling van Bach

Deze ietwat eigenwijze houding is kenmerkend voor Koopman. Hij weigerde om een kloon van zijn leermeesters te worden. Hij was erop gespitst zijn eigen identiteit te bewaren. Ten opzichte van Bach, de man die hij als zijn grootste leermeester beschouwt, is dat ook onvermijdelijk: ‘Bach deed het toch altijd beter.’ Toch hoopt Koopman dat er voor hem een plaatsje is tussen de leerlingen van Bach: ‘Ik probeer te begrijpen wat de grote meester wilde.’ Nog altijd raakt hij onder de indruk van de composities van het 18de-eeuwse genie. ‘Hij was een geniaal architect die met veel minder middelen dan anderen een meesterwerk kon maken, waarvan je denkt: hoe is het mogelijk?!’

Er wordt weleens gezegd dat je eigenlijk protestants moet zijn om de muziek van Bach goed te begrijpen. Daar is Koopman het uiteraard niet mee eens. Maar een zekere spirituele gevoeligheid is wel van belang. Het is diezelfde gevoeligheid die hem ervan deden gruwen toen er elektrische gitaren de kerk in werden gehaald. Hij vond het een ontluistering van de eredienst. Het betekende een abrupt einde van zijn aandeel als organist in de Rooms-Katholieke kerk. Maar tijdens concerten speelt hij niettemin nog altijd het liefst in kerken. De unieke atmosfeer die daar hangt, vind je niet in een concertzaal.

Doorgaan

Aan stoppen met het maken van muziek moet Koopman nog niet denken. Zelfs het feit dat hij recent tijdens een concert onwel werd door een aanval van niersteengruis heeft hem niet op andere gedachten gebracht. ‘Ik geniet enorm wat ik doe.’ Dus wanneer zijn vrouw hem vraagt hoelang hij nog denkt door te gaan, is zijn antwoord elk jaar opnieuw: ‘Nog minstens tien jaar.’

Deze aflevering is vanaf maandag 14 juni te beluisteren.

--:--