Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Zendingskind Margrietha Reinders werd gescheiden van haar ouders

‘We hadden onze vader en moeder hard nodig’

Wat nu volstrekt ondenkbaar is, gold enkele decennia geleden nog als gewoon. Zendingsechtparen die in de tropen werkten, stuurden hun jonge kinderen terug naar Nederland - voor scholing. Predikante Margrietha Reinders (1959) heeft die noodgedwongen scheiding als traumatisch ervaren. “Vooral voor mijn moeder moet het ook verdrietig zijn geweest.”

Deel:

Knalrode ibissen die boven de Nickerie-rivier en het erachter oprijzende Surinaamse oerwoud vliegen: het is een van de beelden die op haar als kind een onuitwisbare indruk hebben gemaakt.

‘Kom terug, mama!’

“Ik was 2 toen mijn ouders naar Suriname gingen”, vertelt Margrietha, PKN-predikant in Betondorp, in haar Amsterdamse appartement. “Mijn zusje Jane, die toen nog Elsje heette, is anderhalf jaar jonger dan ik.”  Haar vroegste jeugdherinnering? “Dat ik, in de crèche van een groot passagiersschip naar Paramaribo, in een houten kinderstoel zit en mijn moeder zie weglopen.”

Met een hand tegen haar keel: “Ik voel nóg, eraan terugdenkend, dat mijn keel helemaal dicht ging zitten van de wanhoop die ik voelde: kom terug, mama! Maar toen wist ik uiteraard nog niet wat ik later, als 11-jarige, zou meemaken.”

Naar Suriname

“Mijn moeder was 28, mijn vader rond de 30 toen we naar Suriname vertrokken. Daar woonden we aan de brede Nickerie-rivier. In een houten huis, met een grote tuin eromheen. We keken uit op de rivier, en aan de overkant lag het oerwoud. En dan zag je vaak een zwerm rode ibissen overvliegen – schitterende vogels.” Ze gebaart naar buiten. “Die zie je hier in Artis, maar als kind zag ik ze gewoon in het wild. Ons huis stond dicht bij de Atlantische Oceaan. We gingen vaak langs de zee wandelen, met mijn vader.”

Was hij veel van huis?
“Hij was inderdaad vaak weg. Met zijn landrover bezocht hij allerlei dorpjes in de wijde omgeving, om de Javaanse kerken te ondersteunen en te evangeliseren onder de Javaanse contractarbeiders die op de rijstplantages werkten. Dat was zijn taak en daar ging hij helemaal voor.”

Afscheid

Nog levendig herinnert zij zich dat ze in 1967 voorgoed afscheid namen van Suriname. Het gezin keerde terug naar Nederland, waar haar vader zijn doctoraalstudie afrondde. “Samen met mijn moeder volgde hij ook een zendingsopleiding in Baarn, waar we gingen wonen, om zich voor te bereiden op hun volgende missieveld: Oost-Java.”

Kon jij je draai vinden in Nederland?
“Heel moeilijk. Als tropenkind voelde ik me er… bijna verdwaald. De kou was helemaal nieuw voor me, en op school voelde ik me een buitenbeentje.”

In 1969 vlogen jullie naar Indonesië. Wat is je daar vooral van bijgebleven?
“We reisden met een groot vliegtuig, een DC 8 van de KLM. Dat vond ik als kind wel echt indrukwekkend. We kwamen terecht in het dorp Cepu, op Oost-Java. Inmiddels waren we met z’n zessen. Wij hadden nog twee zussen gekregen: Lisanne en Petra. Petra kon nog maar net staan. Opnieuw woonden we in een tropenhuis, omringd door sawa’s, rijstvelden. Cepu lag midden in de sawa’s. Het was er ontzettend heet, altijd tegen de veertig graden.”

Bij pleegouders

Twee jaar later vloog het hele gezin opnieuw terug naar Nederland, voor een verlofperiode. “Mijn vader en moeder hadden me vooraf verteld dat Jane en ik bij pleegouders in Olst zouden gaan wonen, oom Jaap en tante Tini. Die kenden wij amper. Het gekke? In het begin hadden we het helemaal niet zo door dat onze ouders terug zouden gaan naar Indonesië zónder ons, alleen met onze twee jongere zusjes. Totdat ze echt weggingen en wij samen achterbleven.”

Op Schiphol

Daar stond ze, als 11-jarig meisje, naast haar oudste zusje op Schiphol. Haar vader en moeder, geflankeerd door hun zusjes, zwaaiden. Toen verdwenen ze in de slurf naar het vliegtuig. “Wat dit afscheid betekende, is moeilijk te verwoorden. Als kinderen hadden we onze vader en moeder hard nodig. En zij gingen weg.” Stilte. “Wat moet het moeilijk geweest zijn om kinderen op zo’n kwetsbare leeftijd achter te laten bij vreemden. We hadden nog spillebeentjes en stonden op de drempel van de puberteit. Vooral voor mijn moeder moet het verdrietig zijn geweest. Toch deden ze het. Omdat ze Gods roeping wilden volgen. Daar kun je alleen maar bewondering voor hebben.”

Was er geen andere optie?
“Nee, en in die zin snap ik het. Op Oost-Java was er geen goed onderwijs voor ons mogelijk. Om ons voor te bereiden op onze scholing in Nederland, had mijn moeder ons twee jaar lang thuisonderwijs gegeven.”

Ik werd een eenzaam meisje

Hoe hielden jullie contact?
“We schreven elke week een brief, en zij schreven wekelijks een brief terug. En elke zomervakantie gingen Jane en ik naar Indonesië, met het vliegtuig. Inclusief een overstap. Dat het allemaal gelukt is… In Jakarta zagen we dan onze ouders weer terug. Ik weet nog dat ik een keer dacht: is dat mama…?”

Waarom dacht je dat?
“Er was toch iets van vervreemding opgetreden. En het was wel weer wennen voordat die vertrouwdheid van vroeger terug was. Terwijl met name mijn moeder voor ons toch heel belangrijk was. Maar toen we bij onze pleegouders waren, moesten we het alleen zien te rooien. Na de eerste grote vakantie in Indonesië moesten we onze koffers inpakken; mijn moeder hielp ons. Ik was zo ontzettend verdrietig: pas over een jaar zouden we elkaar weer zien. Ik weet nog goed dat we – eenmaal weer in Nederland – allebei in ons bed lagen te huilen. O, wat hadden wij een heimwee. Verschrikkelijk. We wilden terug naar onze ouders. Maar dat kon niet – alleen in de zomer. Ik ging naar de brugklas. Ook dat was moeilijk. Want ik was een tropenkind, dat helemaal niet kon aarden in Nederland. Ik werd een eenzaam meisje; ik vond geen aansluiting bij de Hollandse kinderen uit ons dorp.”

Mijn moeder was de spil van ons gezin

Je was op een leeftijd dat je als meisje je ouders, en zéker je moeder niet kunt missen.
“Precies... Soms kwamen ze ook wel op verlof. Dan huurden ze een huis en waren we samen. Mijn moeder bleef dan altijd een paar maanden langer, wat voor ons erg fijn was. We hebben haar echt wel laten voelen dat het helemaal niet makkelijk was voor ons. Maar het kon niet anders. ‘We moeten allemaal een offer brengen’: ik hoor het mijn vader nog zo zeggen. Dat wil ik hem niet aanrekenen. Want ik werk nu zelf ook in de zending: Amsterdam is mijn zendingsveld. Alleen zou ik mijn kinderen nooit ‘weggeven’. Dat zou ik niet kunnen.”

Voelde God ver weg voor jou, in die moeilijke jaren?
“Nooit. Al toen ik heel klein was, wist ik: Jezus is altijd bij mij. Bij alles wat er veranderde, bleef die zekerheid: Hij zou me nooit verlaten. Dat was mijn troost, mijn houvast.”

Definitief terug

In 1982 kwamen haar ouders definitief terug naar Nederland. Margrietha en Jane waren inmiddels volwassen. “Ik studeerde al theologie in Groningen. Het was heel moeilijk om weer een hechte band op te bouwen.”

Waarom?
“In de beleving van onze ouders waren wij eigenlijk nog kinderen. Dus zij moesten leren accepteren dat wij nu een eigen leven gingen leiden. Tot dan toen waren we altijd in hun kielzog meegegaan.”

Meegezógen, misschien?
“Het was geen keuze, inderdaad. Mijn vader gaf de richting aan, maar mijn moeder was de spil van het gezin. Zij zorgde voor huiselijkheid, gezelligheid, voor warmte, liefde en erkenning. Datzelfde rolpatroon zie je trouwens in heel veel zendingsgezinnen.”

Jullie verhaal staat niet op zichzelf.
“Dat ontdekte ik pas toen Freek Bakker me belde: of hij me mocht interviewen voor zijn boek Het verdriet van de zending (zie kader, red.). Het is honderden kinderen overkomen, die daar heel wisselend op terugkijken.”

Heb je het je ouders ooit verweten dat ze jullie achterlieten?
“Moeilijke vraag… Nee, dat kan ik me niet herinneren. Wel weet ik dat ik me op een gegeven moment realiseerde hoe ontzettend veel het mij heeft gedaan. Hoezeer dit mijn latere leven heeft beïnvloed. Ik werd een heel angstige jongvolwassene. Toch ben ik predikant geworden en heb daarin de familietraditie met volle overtuiging voortgezet. Mijn ouders, zusjes en ik konden niet altijd delen hoe het ons leven heeft beïnvloed. Jammer, want het delen van pijn is belangrijk om verder te kunnen.” Na een zucht: “Mijn jongere zus en ik hebben schade opgelopen. Je kunt je als kind gewoon niet verweren. We hadden geen keuze. Maar dat wil ik mijn ouders niet aanrekenen. Zij volgden hun roeping.”

‘Goed onthouden’

Margrietha pakt een kleurenfoto van drie jaar geleden. Daarop is ze samen met haar moeder te zien. Beiden lachen breeduit naar elkaar. “Mijn moeder is vorig jaar overleden. Ze had alzheimer. Het was heel mooi om te zien hoe liefdevol mijn vader die laatste fase voor haar heeft gezorgd. Hij is nu 92 en geeft me altijd een complimentje als hij – via Kerkdienstgemist.nl – een dienst heeft gevolgd waarin ik voorging. Dat koester ik.”

Denk je nog vaak aan je moeder?
“Heel vaak. Dan moet ik huilen. Omdat ze er niet meer is. Ik realiseer me heel goed dat zij er altijd was, op de achtergrond. Die eer wil ik haar ook geven. Ze heeft zich zo ingezet om haar kinderen, waar ze maar kon, te beschermen en er voor ons te zijn. Zij heeft het gezin bij elkaar gehouden. Zonder haar had mijn vader het op het zendingsveld nooit gered. Ik denk dat ze heel veel van ons hield. En ze wilde ons laten voelen dat we van waarde zijn. ‘Je bent niet meer dan een ander’, benadrukte ze vaak, ‘maar ook niet minder. Goed onthouden.’ En: ‘Papa en ik zijn heel trots op je.’ Dat dronk ik in. Heb je zelf kinderen? Je kunt ze nóóit te veel liefde, aandacht en bevestiging geven. En zeggen dat je trots op hen bent.”

Het verdriet van de zending

In 'Het verdriet van de zending' bundelde Freek Bakker verhalen van Margrietha en andere zendingskinderen die (terug) naar Nederland werden gestuurd en grotendeels zonder hun ouders opgroeiden (verkrijgbaar via Zendingserfgoed.nl).

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--