Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Ambulanceverpleegkundige: ‘Het verhaal raakt me meer dan de beelden’

Dick Takkebos krijgt een kick van 'iets heftigs goed afronden'

Ambulanceverpleegkundige Dick Takkebos ziet veel ellende, al schrikt hij als ex-militair niet meer zo gauw. Emotioneel afstand bewaren is de sleutel, maar dat lukt niet altijd. “Een vader van mijn leeftijd die dood in bed ligt, huilende kinderen in huis... Dat beeld raak ik niet kwijt.”

Deel:

“Waar anderen in paniek raken, ga ik juist aan. Er blijven wel stressmomenten, bijvoorbeeld als veel mensen zich met de situatie willen bemoeien. Dan doe ik mijn werk op de automatische piloot en denk ik achteraf soms: ik heb het vast verprutst. Terwijl collega’s dan zeggen dat ik het hartstikke goed deed. Het geeft voldoening als je iemand na reanimatie met een hartslag naar het ziekenhuis kunt brengen, waar blijkt dat-ie een flink hartinfarct heeft gehad, maar net op tijd is geholpen.”

Ik deed alles wat God verboden had

Mensen redden

Aan het woord is Dick Takkebos (39), getrouwd en vader van drie kinderen van 11, 7 en 2. Stoere uitstraling, kale kop: lijkt zo weggelopen uit het leger. Dat is hij dan ook, nadat hij in zijn zestien jaar als militair twee keer is uitgezonden naar Afghanistan en Burundi en een keer naar Irak. “Ik was Combat Life Saver, zeg maar EHBO’er+, en hoopte altijd dat er iets zou gebeuren. Mensen redden, dat wilde ik. Maar er gebeurde niet veel. Daarom heb ik drie jaar op de spoedeisende hulp gewerkt, waar continu iets gebeurde. Daar werden mensen binnengebracht door het ambulancepersoneel, zíj waren er het eerste bij. Dat wilde ik ook.”

Zodoende rondde Dick een jaar geleden de opleiding tot ambulanceverpleegkundige af. Tijdens een ritje in een ambulance door de stad Utrecht, zijn werkterrein, vertelt hij waarom. “Dit werk komt binnen de gezondheidszorg het meest dicht bij het leger, qua afwisseling en spanning. Of ik er een kick van krijg? Nee, dat is niet respectvol, want je gaat soms naar reanimaties. Al geeft het wel een kick als je iets heftigs goed kunt afronden. Dat is toch supervet.”

PTSS

“Het eindverslag voor mijn opleiding tot ambulanceverpleegkundige ging over PTSS, met de onderzoeksvraag: herkent de ambulanceverpleegkundige de vroegtijdige symptomen van PTSS bij zichzelf en anderen? Niet echt, was de uitkomst. Toen ze bij mijn sollicitatie hoorden dat ik van defensie kwam, zeiden ze: ‘Als we jou vertellen dat we alleen maar ellende hebben gehad met mensen die bij defensie hebben gewerkt, wat zeg jij dan?’ Ik zei dat ik alles op orde had en er goed over kon praten.”

Moet je je voorstellen: een stoere, afgestompte militair van 21 belandt in een zaaltje met christelijke jongeren

Want heb je veel ellende gezien?
“Ja. Sowieso heb ik collega’s verloren. Bij mijn eerste uitzending naar Afghanistan was ik 20. Ik heb veel geëxecuteerde Afghanen gezien, een heftige ervaring. Tijdens de tweede uitzending zijn we op een bermbom gereden, maar ik had veel geluk: alleen de ontsteker ging af. Die maken ze vast aan de bermbom, en door de ontsteker via een mobiele telefoon te laten detoneren, detoneert de bermbom normaliter ook. Ik kreeg het gruis van de ontsteker in m’n gezicht. Als de bermbom ook gedetoneerd was, was ik nu dood. Blijkbaar zat er een klein engeltje op m’n schouder.”

Of een grote engel.
“Ja, al had ik toen nog niks met het geloof. Ik deed alles wat God verboden had: hangen met stoere jongens, achter de meiden aan, zuipen. Als ik niet op uitzending was, woonde ik bij mijn gelovige zus. Elk weekend ging ik stappen met m’n broer. Drinken, schreeuwen, agressief doen. Mijn zus had me al vaak uitgenodigd mee te gaan naar een bidstond; er kwamen altijd veel jongeren en er gebeurden bijzondere dingen, zei ze, maar ik hield de boot af. Tijdens de tweede uitzending naar Afghanistan kreeg ik een mail van mijn broer: ‘Dick, ik heb God ontmoet, en het is anders dan de manier waarop we het vroeger gehoord hebben. Het is geweldig gaaf en ook echt iets voor jou!’ Hij was ook naar die bidstond geweest, dus mijn zus dacht: als m’n broer om is, lukt het bij Dick misschien ook.”

Gewóne mensen

“Door het verhaal van mijn broer begon die bidstond toch te trekken. Achteraf geloof ik dat God dat gedaan heeft, Hij zet altijd de eerste stap. Dus op een gegeven moment ging ik mee. Moet je je voorstellen: een stoere, afgestompte – zo voelde ik me ook – militair van 21 belandt in een zaaltje met christelijke jongeren. Maar het waren gewóne mensen, jongens in hippe kleding en leuke meiden. We gingen eerst in groepjes bidden, hand in hand, terwijl ik alleen het gebed van mijn vader aan tafel gewend was.” Met een langgerekt domineestoontje: “Kroon deze tafel met Uw zegen...”

Als het heftig wordt, bid ik dat ik het goed mag doen

Nieuw hartje

Na de pauze gingen we aanbidden onder leiding van muzikant William Wixley, die speelde op z’n gitaar. Het enige christelijke gitaarliedje dat ik van vroeger kende, was ‘Create in me a clean heart’, dus die wilde ik best horen. Ondertussen was ik met mezelf in gesprek: is dit nu hoe het moet, christen zijn? En is het wel voor mij, want ik had nogal wat zondes gedaan. Ik ga het gewoon zeggen: ik was vaak naar de hoeren geweest. Eerst in het leger, en later ook thuis, als ik tijdens het uitgaan geen meisje had gescoord. Al die gedachten gingen door me heen, totdat Wixley een tijdje stilviel, waarna hij uit het niks ‘Create in me a clean heart’ begon te spelen. Achteraf hoorde ik dat hij een black-out had en dat dit lied het enige was dat in hem opkwam.

Wat het extra mooi maakte, was dat mijn moeder toen zij overleed – ik was 4 en zat op de rand van haar bed – zei: ‘Zul je veel om een nieuw hartje vragen?’ En dan is ‘Create in me a clean heart’ het lied dat mij tot geloof brengt, weet je wel... God heeft me dus nooit losgelaten.”

Ambulance verpleegkundige
Ambulanceverpleegkundige Dick Takkebos: "Je moet galgenhumor hebben: tijdens een reanimatie kunnen we nog een grap maken. Als je alles aan dit werk zwaar vindt, kun je het niet doen.".

Wat is het ideale profiel van een ambulancebroeder?
“Besluitvaardig, directief, stressbestendig. En creatief, want je moet vaak improviseren. Over een reanimatie leer je: de patiënt ligt zo, we benaderen ’m via de achterkant en pakken het zo en zo aan. Maar dan kom je bij iemand thuis, waar het een grote bende is en iemand half opgevouwen in de douche ligt. Hoe pak je het dan aan?”

Soms ontkom je niet aan contact met familie

Doe je dan weleens een schietgebedje?
“Soms wel, ja, zeker. Als het heftig wordt, bid ik dat ik het goed mag doen. ‘Wilt U me helpen, en kracht en wijsheid geven. U bent erbij, dank U wel.’ Zoiets. Vervolgens beslis je wat je doet: breng je iemand naar het ziekenhuis, laat je iemand thuis of draag je iemand over aan een huisarts? Ik heb niet dagelijks te maken met patiënten die het niet halen, dat gebeurt eerder maandelijks. Maar ik heb twee collega’s met twintig jaar werkervaring van wie de een al zes keer een kinderreanimatie heeft gedaan en de ander nog nooit. Dus dat wisselt per verpleegkundige.”

Is een kinderreanimatie het heftigst om mee te maken?
“Dat lijkt me wel, ja. Kinderen zijn fragiel. Maar ikzelf heb het nog niet meegemaakt. Enerzijds hoop ik het ook niet mee te maken, anderzijds ben ik benieuwd hoe ik reageer en of ik het goed doe.”

Dood is dood

Heftige gebeurtenissen moet je op afstand proberen te houden, vertelt Dick, terwijl hij in hartje Utrecht de politie te paard joviaal groet. Dat lukt niet altijd, vooral niet als het dichtbij komt. “Als een patiënt van mijn leeftijd is en ook nog eens kinderen van dezelfde leeftijd heeft. Of als de patiënt net zo oud is als mijn vader, dat soort situaties. Zo moest ik eens een vader reanimeren die voor dood in bed lag; zijn gezinssituatie leek op de mijne. Dat beeld raak ik niet kwijt.”

Betrokken worden bij de familie is ook zwaar, vindt Dick. “Om op huilende kinderen te letten, of om de vrouw van die overleden man te troosten... Dan komt het te dichtbij. Als je afstand kunt bewaren, is een dood iemand gewoon een dood iemand. Maar soms ontkom je niet aan contact met familie of geliefden, want bij een reanimatie wordt er altijd een tweede auto bij geroepen die zich met de omgeving bemoeit.

Laatst zat ik een kwartier met een patiënt achter in de ambulance. Hij vertelde dat-ie ongeneeslijk ziek was en waarschijnlijk binnenkort zou overlijden, terwijl hij zo graag nog wilde genieten van zijn kleinkinderen. Dan wil je empathisch zijn, maar dat lukt niet op de automatische piloot, dus moet je het dichtbij laten komen. Uiteindelijk raakt het verhaal me altijd meer dan de beelden; ik heb in het leger al genoeg ellende gezien, daar ben ik aan gewend geraakt.”

Het meest irritant vind ik omstanders die vervelend worden

Alcohol en drugs

In de media worden verhalen over geweld tegen ambulancepersoneel volgens Dick enigszins uitvergroot. Hij maakt weleens iets mee, sporadisch, maar dat haalt het niet bij de stortvloed aan bedankjes van mensen die hun leven te danken hebben aan het ambulancepersoneel.

Er zijn drie veelvoorkomende oorzaken waarom mensen gewelddadig tegen hulpverleners zijn, doceert Dick. “De eerste is een psychiatrische aandoening. Daar kan ik goed mee omgaan. De tweede, alcohol en drugs, vind ik nogal irritant. Het meest irritant vind ik nummer drie: omstanders die vervelend worden. Dat we de ambulance midden op straat parkeren, voor het huis van een kind met een koortsstuip, en dat we daarop worden aangesproken. Dat stoort me mateloos.”

Wat doe je dan?
“Ik geef er geen aandacht aan en ga gewoon naar binnen.”

Heb je jezelf altijd onder controle?
“Ja. Ik kan me wel voorstellen dat ik uit m’n plaat zou gaan als ik de kans zou krijgen, maar ik moet naar dat kind toe! De chauffeur mag zich met zo’n situatie bemoeien. In een ander geval wilden twee mannen in een drukke winkelstraat niet aan de kant. ‘Even de sirene aan,’ zei ik tegen de chauf. Die mannen schrokken zich een ongeluk natuurlijk. Wij gingen de winkel in waar we moesten zijn, en een van die mannen kwam ons boos achterna: ‘Hé kale!’ Ook dat heeft de chauffeur toen opgelost, ik moet me richten op de patiënt.”

Wordt er tijdens het werk ook gelachen, of is het alleen maar zwaar?
“Je moet galgenhumor hebben: tijdens een reanimatie kunnen we nog een grap maken. Als je alles aan dit werk zwaar vindt, kun je het niet doen. Op een gegeven moment lag een patiënt in puin op de grond, na een ongeluk. Terwijl we die patiënt op een plank probeerden te leggen, schopte ik die collega per ongeluk in z’n gezicht, dus ik zeg zo: ‘Hier, op je muil, gauw!’ We kwamen niet meer bij. Ook dat maakt het vak mooi. Tegelijk zijn we nooit respectloos naar een patiënt; je moet zoiets niet doen als er omstanders in de buurt zijn, hoewel we ook met één blik naar elkaar al een grap kunnen maken.”

Levens verlengen

“Als we een spannende situatie hebben meegemaakt, bellen we soms later op de dag met het ziekenhuis om te vragen hoe het met de patiënt is, ook om te horen of onze diagnose juist was. Daar leren we van. Als iemand bijvoorbeeld een herseninfarct krijgt, moet je snel handelen. Hoe gaaf is het om dan te horen: hij of zij is volledig hersteld. Yes, hier hebben we het voor gedaan! We hebben niet iemands leven gered – dat kan alleen Jezus – maar wel iemands leven verlengd. Dat vind ik tof.”

Geschreven door

Wilfred Hermans

--:--