Ga naar submenu Ga naar zoekveld

André van Grol, directeur van SDOK: ‘Soms denk ik: God, hoe lang nog?'

Wat kreeg André mee over het geloof en waar staat hij nu?

De directeur van SDOK (Stichting de Ondergrondse Kerk) behaalde de zwarte band in de vechtsport jiujitsu, mag skiles geven én bezit een vliegbrevet. Maar André van Grol (55) spreekt veel liever over de God die hij - ondanks een bittere verlieservaring in zijn leven - van harte dient. “Soms denk ik: God, hoelang nog?”

Deel:

“Mijn vroegste herinneringen aan de kerk zijn niet zulke beste”, bekent André met een olijke twinkeling in zijn ogen. “Al vrij jong ging ik twee keer per zondag mee. Van mijn moeder moest ik altijd broeken dragen die ongelofelijk jeukten. Wij noemden het daarom prikbroeken. Na de dienst waren mijn benen knalrood van het krabben. Er zat wol in, waarvoor ik kennelijk allergisch ben. Gelukkig ontdekte ik op een gegeven moment: als ik er een strakke pyjamabroek onder aantrek, is het over.”

Om te kunnen lezen

“Ik groeide op in Apeldoorn, in een heel mooi en stabiel gezin, als tweede van vijf kinderen: vier jongens en één meisje”, vertelt hij in zijn woning, een voormalige boerderij aan de rand van Woudenberg. “Mijn vader had zich vanaf de handelsschool opgewerkt tot onderdirecteur van de Nederlandsche Middenstandsbank, wat nu ING is. Hij is in 1999 overleden. Mijn moeder leeft nog. Zij zorgde liefdevol voor ons gezin. Ze interesseerde zich voor alles wat met politiek en literatuur te maken had, en las ontzettend veel. Ik weet dat ze vaak zelfs nachten oversloeg om te kunnen lezen; dan sliep ze de ene nacht niet en de andere wel.”

Hoe zou je de geloofsopvoeding van je ouders typeren?
“Uiterst loyaal, als het gaat om trouw in de kerkgang en aan het kerkverband. Gekoppeld aan een diep besef van Gods heiligheid. Beiden waren ook bijzonder voorzichtig om zichzelf ‘het heil toe te eigenen’, zoals dat heet.”

Chocomel in de kerkbanken

In Apeldoorn voelde hij zich als kind (“ondanks die prikbroek”) thuis in de kerk, vervolgt hij. “Die gemeente heb ik altijd als warm ervaren. Zo kregen wij met het kerstfeest een zak fruit en snoep, en chocomel in de kerkbanken. Maar toen we op mijn 11e in verband met mijn vaders werk naar Barneveld verhuisden en daar lid werden, voelde ik me er niet meer thuis.”

'Ik volgde mijn hart en wilde sportleraar worden'

Waar lag dat aan?
“Het was formeler. Afstandelijker. En massaler. En het had zeker ook te maken met het feit dat ik sportief was. Ik heb altijd graag gesport: hardlopen, jiujitsu, judo, skiën, bergwandelen… In mijn jongere jaren liep ik een keer een hardloopwedstrijd en kwam daarmee in de krant. Daar kwam kritiek op.”

Sporten was werelds?
“Exact. En dat ik na de middelbare school – via de middelbare landbouwschool – naar de sportacademie ging, was voor velen een brug te ver. Overigens niet voor mijn ouders. Maar ik volgde mijn hart en wilde sportleraar worden. De combinatie van sport en bezig zijn met jongeren in een lastige levensfase, 12 tot 18 jaar, sprak me aan. Ik hield wel van een pedagogische uitdaging en als sportleraar sta je heel dicht bij hen. Ik ben begonnen op de reformatorische Pieter Zandt scholengemeenschap in Kampen.”

Naar Albanië

In 1991 trouwde André met Griëtte (docente beeldende vorming op een andere reformatorische school), met wie hij vijf kinderen kreeg. “In mijn vrije tijd was ik actief als vrijwilliger van stichting Kom Over en Help. Op een dag hoorde ik dat er een vacature kwam voor hulpverleningscoördinator in Albanië. Net na de omwenteling daar was er veel nood en armoede. Die vacature liet me niet los. Griëtte en ik besloten te solliciteren. Er waren veel sollicitanten, maar de keuze viel op ons. In 1994 zijn we als gezin uitgezonden vanuit de Gereformeerde Gemeente in Apeldoorn, waar we na ons trouwen waren gaan wonen. Die dienst werd geleid door ds. Van der Net. Hij sloot zijn preken heel vaak af met: ‘Ootmoed, ootmoed, ootmoed.’ Die nadruk op de noodzaak van nederigheid, bescheidenheid, heeft altijd diepe indruk op mij gemaakt. Ik besefte: hij heeft gelijk; we moeten onszelf nergens op laten voorstaan. Dat ene woordje, ootmoed, reist levenslang met me mee.”

Ze had maagkanker, ver uitgezaaid

Gewond door een explosie

Over alles wat ze als gezin in Albanië hebben meegemaakt, zou hij een boek kunnen schrijven. Ze maakten er veel mooie, maar ook heftige dingen mee. Zo was tijdens de Kosovo-oorlog (1998-1999) de dreiging van dood en geweld nooit ver weg. André, die er ook veel evangelisatiewerk deed, raakte zelfs gewond door een explosie, maar herstelde gelukkig goed.

“In 1999 kon ik het werk overdragen aan een door mij opgezette ngo, de Lidia Foundation. Daarna zijn we als gezin teruggekeerd naar Nederland, waar we ons biddend oriënteerden op de toekomst. Lag die in Albanië, of elders?”

Vooral ’s nachts

Tijdens de afronding van het werk in Albanië vroeg het reformatorische Van Lodenstein College in Amersfoort hem of hij er docent bewegingsonderwijs wilde worden. “Binnen twee jaar werd ik teamleider en het jaar daarna locatiedirecteur.”

Het leven leek hem inmiddels van alle kanten toe te lachen: hij had een mooi gezin, zinvol en uitdagend werk, en fijne collega’s. Maar eind 2008 bleek plotseling dat Griëtte heel ernstig ziek was. In mei 2009 overleed ze. “Ze had maagkanker, ver uitgezaaid. Het is een van de meest beroerde soorten kanker, omdat je ondervoed raakt.” Na een korte stilte: “Het was heel heftig.”

Hoe was het geestelijk voor haar?
“In één maand, februari 2009, was het bijzonder moeilijk voor haar. Dan maakte ze me ’s nachts weleens wakker, en vroeg of ik voor haar wilde bidden. Dat vind ik nog steeds aangrijpend. Ze wist zich een kind van God, maar ze voelde zijn aanwezigheid niet meer. Ook kon ze ons, het gezin, niet loslaten. Dat vloog haar aan. Vooral ’s nachts.”

André gaat verzitten, glimlacht en zegt: “Weet je wat zo bijzonder is? Griëtte is tot geloof gekomen toen we in Albanië woonden. Nadat ze in een doorwaakte nacht Jesaja 44 vers 22 had gelezen, kwam ze tot geloofsovergave. ‘Alsof de mist opeens was weggeblazen’, zei ze tegen me, verwonderd en blij.”

Heb jij zelf ook geworsteld met die toe-eigening van het heil?
André knikt. “In mijn jeugdjaren wel. Maar voordat we naar Albanië gingen, was ik ervan overtuigd dat ik Gods kind was. Tegelijk voelde ik, net als mijn ouders en zovelen binnen de Gereformeerde Gemeenten, schroom om deel te nemen aan het avondmaal. Het wonderlijke? Toen Griëtte tot geloof was gekomen, verlangde ze daar sterk naar. Tijdens ons verlof zijn we samen aangegaan, voor het eerst. Onvergetelijk.”

God, hoelang nog?

Op de vensterbank

Zijn blik glijdt naar een ingelijste foto in de hoek van de vensterbank, waarop André en hun vijf kinderen lachend om Griëtte heen staan. “Zij getuigde ervan, ook naar de kinderen en de wederzijdse familie toe, dat God haar zijn genade had bewezen. Dat besef is ze nooit kwijtgeraakt. Tot die ene maand. Maar die zware aanvechtingen ebden weg, en uiteindelijk is ze in het geloof gestorven.”

Condoleancekaart

Zo’n jaar na de begrafenis leerde hij de twaalf jaar jongere Marlies kennen. Althans: beter kennen. “Ze had ooit drie maanden in de mediatheek op het Van Lodenstein gewerkt. We kenden elkaar dus al wel, maar oppervlakkig. Na Griëttes overlijden had ze me een condoleancekaart gestuurd, die we helaas nergens hebben kunnen terugvinden. Nu vroeg ze of ze mijn naam als referentie mocht opgeven voor een sollicitatie. Sindsdien waren we mailcontact gaan onderhouden. Lang verhaal kort: gaandeweg groeiden we dichter naar elkaar toe. We zijn in de zomer van 2011 getrouwd. Omdat we samen een nieuwe start wilden maken en Marlies hervormd was, kozen we voor de Hersteld Hervormde Kerk.”

Gebak en fotoboeken

“Weet je wat ik zo mooi vind?” zegt hij er vrijwel direct achteraan. “Marlies wist dat zij Griëtte nooit als moeder kon vervangen. Maar zij stelde zelf voor om twee keer per jaar met z’n allen bewust stil te staan bij wie zij was. We vieren haar verjaardag, met gebak en fotoboeken of video-opnames, en rond haar sterfdatum gaan we samen naar Griëttes graf.”

Wat is de kern van wat je jouw kinderen wilt meegeven?
Het blijft enkele seconden stil. Dan: “Wij hebben een goede God. Zijn genade is zoveel groter dan wij ooit kunnen bevatten. En zelfs als je bij Hem wegloopt, haalt Hij je terug.”

In Albanië en in je eerste huwelijk ben je indringend geconfronteerd met lijden. Sinds 2015 ben je directeur van SDOK en krijg je opnieuw veel met lijden te maken. Wat doet dat met je?
“Soms gaat het door me heen: ‘God, hoelang nog?’ Ik kreeg eens een doorgestuurd filmpje, uit India. Een christelijk meisje kwam net uit de kerk, een bijbeltje onder haar arm. Woedende hindoes overgoten haar met benzine en staken haar in brand. Zij overleed ter plekke. Dat filmpje heeft me wekenlang achtervolgd. Oog in oog met al dat lijden, ook in landen als Pakistan en Nigeria, kan ik intens verlangen naar Jezus’ terugkomst. Dan is het lijden voorgoed voorbij.”

Beeld: Ruben Timman

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--