Bert Bos: ‘Je hoeft je buiten de christelijke bubbel niet onveilig te voelen’
Wat kreeg Bert van huis uit mee over God en geloof?
Veilig en beschermd. Dat zijn de woorden die de jeugd van Trinity-bassist Bert Bos het beste typeren. Hij ziet er de zegen van in, maar realiseert zich ook dat zijn christelijke bubbel groot is. “Ik probeer wel bewust mensen daarbuiten te leren kennen.”
Hij is de enige niet-broer in de Trinity-band en tegelijk de langste van het stel. Met zijn volle baard en basgitaar is hij niet te missen op het podium. Hij wil graag wat reclame maken voor de Wereldwijs-tour van de band, die gepland staat voor het eerste weekend van juni. “Eigenlijk gaat het bij die tour heel erg over het geloof doorgeven aan je kinderen, precies het onderwerp van dit gesprek. Hoe doe je dat? En hoe breng je het geloof onder woorden?”
Heel geruststellend
Bert, de derde van acht kinderen, leerde de gebroeders Smelt – de overige drie leden van de band – kennen toen hij rond zijn 15e met zijn ouders verhuisde van Stadskanaal naar Ede. Binnen twee weken zat hij met Niek en Elbert Smelt in een bandje en hij is nooit meer met muziek gestopt.
Geloof speelde in huize Bos een grote rol, met vaste elementen als dagelijks bidden en Bijbellezen, zondags naar de Hervormde Kerk – “geen discussie” – en christelijke muziek in de auto. “Mijn jeugd stond bol van de Elly&Rikkert-liedjes. Hun ‘bellenblaas’-cd zing ik nog altijd moeiteloos mee. Maar ook het kindergebed ‘Ik ga slapen, ik ben moe’; dat was ergens heel geruststellend. En mooi. Ik zing het nu weer met mijn drie kinderen.”
Voelde je je thuis in de kerk van je jeugd?
“Als kind wel. De kerk in Stadskanaal was een kleine gemeente waar niet zo veel kinderen waren.” Glimlachend: “Wij hadden als gezin van acht een redelijk groot aandeel in de jeugd. Toen we naar Ede verhuisden, ging ik naar twee kerken: die van mijn ouders en die van Niek en Elbert. Het waren beide hervormde kerken overigens, maar het maakte dat ik er in de kerk van mijn ouders niet zo makkelijk tussen kwam. Wat ook weer niet heel erg was, want ik had dus elders een jeugdvereniging waar ik deel van uitmaakte. Ik heb wel belijdenis gedaan in de kerk van mijn ouders, dat voelde dan weer logischer.”
Daar werd ik voor het eerst bevraagd op mijn eigen geloof
Niet echt een bekeringsmoment
De rolverdeling was thuis vrij traditioneel: Berts vader werkte vijf dagen, zijn moeder was thuis met de kinderen. Zijn vader zat in de kerkenraad, zijn moeder was betrokken bij “duizend en één gemeente-activiteiten”.
Voor Bert was het geloof van kinds af aan zo vanzelfsprekend, dat hij er nauwelijks over nadacht. Dat veranderde toen hij als tiener met Niek en Elbert evangelisatiewerk ging doen in Ierland, op het strand. “Dat was een soort Dabarwerk (campingpastoraat, red.), maar dan op het strand. Daar werd ik voor het eerst bevraagd op mijn eigen geloof. ‘Hoelang ben je christen?’ vroegen ze dan bijvoorbeeld. Tja, ik had niet echt een bekeringsmoment. Het geloof was altijd deel van mijn leven geweest.”
Als student werd hij lid bij een christelijke studentenvereniging, waar hij kringleider en later coördinator werd. “Ik dacht in die tijd dat ik het allemaal wel wist. Als ik er nu op terugkijk, denk ik: ik had echt geen idee waar ik het over had.”
‘God kreeg niet de schuld’
Er waren een paar bepalende momenten die voor Bert bevestigden dat het geloof voor zijn ouders écht was. Zo overleed de jongste zus van zijn vader op jonge leeftijd. “Ik was een jaar of 16 en herinner me nog dat het een heel heftig proces was. Er was namelijk hoop op en geloof in genezing, maar die kwam niet. Ik heb toen gezien dat ondanks alle vragen die er waren – waarom sterft iemand zo jong? – God niet de schuld kreeg. En dat dit verlies mijn ouders niet bij Hem vandaan dreef. Ze bleven die vragen aan Hem stellen. Ook toen later nog weer een tante overleed. God was de constante en ze bleven Hem zoeken.”
Je eigen vader overleed ook jong.
“Mijn vader overleed tweeënhalf jaar geleden aan een hartinfarct. Hij was 66. Een aantal maanden daarvoor had hij een herseninfarct gehad, dus we wisten dat hij kwetsbaar was. ‘Je hoeft je over mij geen zorgen te maken als ik sterf’, zei hij. ‘Ik weet waar ik terechtkom, ik ga naar de hemel.’ Dat heeft mij enorm geholpen in de verwerking. Ik zag dat het geloof klopte in zijn leven. Dat hij zijn geloof en vertrouwen zo vasthield – of dat God hém vasthield – dat deed me wel wat. Nog steeds. Omdat ik ervaarde dat God er dus was. En dat Hij meehuilt, op een bepaalde manier.”
Geloof mag je iets kosten
Andere accenten
Berts eigen geloof heeft door de jaren heen wel wat andere accenten gekregen. Zo voelt het paasverhaal voor hem soms te veel als een transactie. “Het model dat God betaalt voor je zonden, dat wringt bij mij. Je hebt iets verkeerds gedaan, zeggen we dan, waarvoor Jezus betaalt en dan zit het goed. Maar waar ik dan niet uitkom, is: waarom moet Hij daarvoor betalen? Ik zie Jezus meer als overwinnaar van het kwaad. Hij gaat de dood in en laat ons daarin zien dat het kwaad nergens echt de macht over ons heeft. Daarin overwinnen wij met Hem.”
Kerstdiner
Bert legt liever de nadruk op de relatie die je als mens kunt hebben met God. Jezus is onderdeel van ons leven en is voor ons een voorbeeld, stelt hij. Bijvoorbeeld als het gaat om hoe Hij omgaat met mensen. “Dat was bij ons thuis ook een heel centraal gegeven. We waren met z’n tienen, maar er was altijd ruimte voor anderen die hulp nodig hadden. Mijn ouders waren er honderd procent van overtuigd dat je deur voor je naaste open moest staan. Dan zat er ineens een extra persoon aan de eettafel, of bleef er iemand slapen, soms voor langere tijd. Ik weet niet beter of tijdens het kerstdiner zaten er altijd mensen van buiten ons gezin aan tafel.
Dat koester ik; er was altijd plek voor iemand anders. Al was het soms moeilijk. Want mensen nemen ruimte in, vooral mensen met problemen. Dat heeft impact op je gezin. Ook op mij als tienerzoon, die soms niet bij zijn moeder terechtkon omdat ze in gesprek was met iemand anders. Tegelijkertijd mag geloof je iets kosten. Nu ik zelf vader ben, merk ik hoe ingewikkeld het is om die balans te vinden. Wat mag iets je gezin kosten? En mag je eigen gezin ook prioriteit hebben?”
Bij Bert zitten dan geen onbekenden aan tafel, wel heeft hij sinds een tijdje een ‘maatje’, een man uit Syrië, die sinds een aantal jaar in Nederland woont. “Met hem spreek ik eens in de twee weken af. We trekken samen op en delen het leven. Dat is in ons gezin nu haalbaarder dan dat iemand één of twee keer in de week zou aanschuiven. Maar het is een zoektocht: hoe maak je ruimte in je gezin, in je leven? Hierin leer ik van mijn ouders: als je gelooft dat er altijd genoeg is, hoef je niet bang te zijn om te delen.”
Verademing
Dat God er is, staat voor Bert als een paal boven water. Wel merkt hij dat zijn geloof in drukke periodes snel lauw kan worden. Corona was voor hem ook zo’n periode. Het vaste ritme van de kerkgang viel weg, wat voor Bert en zijn vrouw eigenlijk een verademing was in hun drukke gezin. “Na corona moesten we er bewust voor kiezen de kerkgang weer op te pakken en betrokken te blijven. Dat was niet per se een vanzelfsprekendheid. Uiteindelijk hebben we gezegd: ‘We gaan op zondag naar de kerk, klaar.’ Want als je elke zondagochtend opnieuw een discussie daarover start, is er altijd wel een reden om niet te gaan.”
Omdat Berts vrouw Doremieke niet uit de Hervormde Kerk kwam, zochten zij rond hun trouwen naar een kerk waar ze zich samen thuis zouden voelen. Dat werd de Nederlands Gereformeerde Kerk, waar Bert begon in de band en inmiddels actief is in het kinderwerk.
Je groeide zelf op in een heel christelijke bubbel. Geldt dat ook voor je kinderen?
“Minder. Zij volgen montessorionderwijs, waar ze in contact komen met kinderen vanuit allerlei achtergronden. Bijbelverhalen horen ze alleen thuis en de school geeft een heel andere invulling aan christelijke feestdagen. Kijk, die bubbel is een fijne plek om af en toe te zijn, maar je hoeft je daarbuiten niet onveilig te voelen. Ik ben zó beschermd opgevoed, dat ik op een gegeven moment dacht dat alles daarbuiten de boze buitenwereld is. Dan ontstaat er een soort angst voor alles wat niet christelijk is. Terwijl mensen die niet of anders geloven óók gewoon het beste willen voor hun kinderen, en óók nadenken over de vraag waarom ze leven. Ze komen tot andere conclusies, maar dat betekent niet dat alles wat ze zeggen gelijk van de duivel is. Dat was voor mij een verrijkende ontdekking.
Ik hoop dat ik het geloof kan blijven delen met onze kinderen. Want ik zie om me heen dat er geen garanties zijn dat je kinderen hetzelfde pad bewandelen.”
Vinger op de zere plek
“Laten we wél wezen,” zegt Bert even later, “ik werk bij de EO en zit in een christelijke band. Dus laten we niet doen alsof ik zelf heel erg úít die bubbel ben. Maar ik probeer wel bewust mensen daarbuiten te leren kennen. Met de band gingen we op een gegeven moment bewust samenwerken met mensen die geen christen waren. Een producer, een regisseur. Zij stelden heel rake vragen, waar we zelf nooit op gekomen waren. Over de liedjes die we schreven, over waarom we de dingen deden zoals we ze deden. Zij legden soms de vinger op de zere plek. Dat kan een enorme spiegel voor je zijn.”
Geschreven door
Mirjam Hollebrandse