Wat nederigheid is, wat het vooral niet is en waarom je er geen project van kunt maken
12 september 2017 · 07:45
Update: 2 juli 2021 · 21:32
‘Pas op voor al te nederige monniken’, zei een wijze abt tegen Thomas Quartier. Vreemd. Nederigheid is toch de belangrijkste peiler van het monastieke leven?
Een oude abt zei jaren geleden tegen mij: ‘Hoed je voor de nederigen’. Ik schrok daar een beetje van. Was nederigheid niet de kern van het monastieke leven? Hoe kwam deze wijze oude monnik erbij me te waarschuwen voor de broeders die deze deugd beoefenden?
‘Dat zijn de ergsten’, voegde hij er met een licht ironische glimlach aan toe. Zou dat echt waar zijn, dacht ik? Er kwamen eerbiedwekkende beelden in mij op van ingetogen broeders, een en al nederigheid. Die leken mij absoluut niet hypocriet, alles behalve farizeeërs die zich beter voordoen dan ze waren. Of zou de schijn me bedriegen en zou de naar buiten getoonde nederigheid in werkelijkheid ijdelheid zijn?
Een dubbelspel
Ik herinnerde me, na dat gesprek met de abt, meteen wat mij als kind door de buren alsmaar werd ingepeperd: ‘Wees bescheiden’. Vaak bekroop me al op jonge leeftijd het beklemmende gevoel dat bescheidenheid betekende je slechter voordoen dan je in werkelijkheid was. Zou de abt dat hebben bedoeld? Ik heb het als kind soms gespeeld. Wanneer ik heel graag ergens aan de beurt wilde komen, deed ik me bewust bescheiden voor, in de hoop dat dit mijn kansen zou verhogen. Een dubbelspel, maar toen wel kinderlijk onschuldig. Die onschuld verlies je op een gegeven moment, maar verlies je daarmee ook het opportunisme van de valse bescheidenheid, dat iedereen wel ergens kent? Of wordt het inderdaad een reden om serieus op je hoede te zijn?
Sint Benedictus vraagt aan de monniken in zijn Regel hun nederigheid ook lichamelijk zichtbaar te maken. ‘De laatste trede van nederigheid is om als monnik niet slechts met je hart, maar met heel je lichaam steeds nederigheid uit te stralen, voor iedereen die je ziet.’ Wat moet je dan doen? ‘Houd je hoofd steeds gebogen en je blik op de grond gericht!’ (hoofdstuk 7).
Waarschuwde de oude abt voor mensen die dit opvolgen? Is de monnikenvader hier op dezelfde toer bezig als de buren in mijn kindertijd? Dat zou wat zijn, denk ik vandaag als benedictijnse monnik. Maar het valt me gelukkig op dat Benedictus de uitwendige nederigheid, het gebogen hoofd, niet aan het begin zet, maar op het einde. Voordat hij de monnik vermaant om zijn hoofd gebogen te houden, is er een inwendig proces aan voorafgegaan dat er niet om liegt.
Wat Benedictus eerst van je wil
Je moet je eigen wil, gedachten en voorkeur minder centraal plaatsen. Dat begint nooit aan de buitenkant. Je kunt je er niet toe zetten, maar je doet het automatisch wanneer je je blik op God gericht houdt. Aan het begin van het hoofdstuk staat namelijk dat je ‘voortdurend het ontzag voor God voor ogen moet houden, alle vergetelheid moet vermijden en goed aan al Gods voorschriften moet blijven denken’. Wanneer iemand dus uit eigen kracht probeert nederig te zijn, gaat dat nooit lukken. Nederigheid is een geschenk – waar je zonder God niet ontvankelijk voor bent.
Ik begin te begrijpen dat ik me dus niet voor mensen moet hoeden die nederigheid hebben ontvangen, maar voor hen die haar zelf willen bewerkstelligen. Als kind gold dat voor mij, toen ik de bescheidenheid als middel gebruikte om goed over te komen. Ik was uitwendig bescheiden, en daardoor was ik het inwendig juist niet. Nederige monniken die de hele dag letterlijk met gebogen hoofd rondlopen, zouden op zo’n kind kunnen lijken. Wie nederigheid hebben ontvangen, bij hen zal het uitwendig meestal niet opvallen.
Dit is de ultieme nederigheidsproef
‘Gelukkig ben ik zelf niet zo’, denk ik op een zwak moment. En het overkomt me dat ik op de ultieme proef van nederigheid wordt gesteld: ik vind mezelf dus uitwendig niet nederig, en eigenlijk vind ik dat ik daardoor best nederig ben. Het omgekeerde kan zich ook voordoen: ik vind mezelf inwendig nederig en let erop dat niet al te zeer naar buiten te tonen. Dat komt op mensen best sympathiek over. Maar dan bijt de kat zich in de eigen spreekwoordelijke staart. Wanneer je je al te bewust bent van je nederigheid die erin bestaat om niet nederig te zijn, dan ben je het ook meteen niet meer. Een farizeeër.
Die nederigheid is dus eigenlijk nooit echt te pakken. Hij is niet direct na streven, niet te verwerven. Precies, dringt het tot mij door, en daarom waarschuwde die oude abt ook voor de nederigen. Maak je niet kleiner of groter dan je bent, en houd daar vooral niet te veel rekening mee. Het weerhoudt je van waar het eigenlijk om gaat: van bínnen te groeien.
Het kloosterleven is geen project
Als monnik heb je daar een heel leven voor. Na al mijn verkenningen van het monastieke leven begin ik steeds meer de belangrijkste les van het monastieke leven aan te voelen: dat je van het klooster in je leven, inclusief je nederigheid, niet je volgende project moet maken. Dan richt je je blik namelijk niet meer naar boven, en je vergeet waar het je eigenlijk om te doen was. Om dat niet te vergeten heb je een Regel nodig, en een oude abt.
Welke Regel volgt u, beste lezer? En welke abt of abdis wijst u erop dat u zich daar vooral niet te zeer aan vast moet klampen? Ook de buren van toen hebben mij iets geleerd: hoe het níet moet. Houd je kinderen niet klein door hen kunstmatig te dwingen zich kleiner te maken dan ze zijn.
Monastieke spiritualiteit moet mensen juist laten groeien. Welke buren kunt u of kunnen uw kinderen beter niet volgen? Uiteindelijk weet alleen God het antwoord, of om het met de woorden van de grote zanger Bob Dylan te zeggen: ‘The answer is blowing in the wind.’ Reden genoeg om het te blijven zoeken, een (monastiek) leven lang.