Een weekje kamperen met Prediker
‘Alle respect voor uw wijsheid, maar ik begrijp u niet helemaal’
Om in de zomerstemming te komen, nodigt Visie Bijbelschrijver Prediker uit voor een paar weken vakantie. Een verslag van een week natuurcamping met de meest wijze man op aarde.
Op een verlaten station Barneveld sta ik op Prediker te wachten. Het is zo’n dauwdoortrokken zomerochtend die ruikt naar de belofte van zon en loomte. Als het boemeltje stopt, stappen er wat forensen uit. Ik zoek hun gezichten af. Hoe zou de meest wijze man ooit eruitzien? Waarschijnlijk wat ouder en getekend door het leven; een gezicht vol rimpels. En een bril. Wijze mensen dragen een bril.
De ontmoeting
Door de groep forensen loopt een man op me af met een stevige, verende, doelgerichte tred en een grote weekendtas over zijn schouder. Hij kijkt me even vorsend aan, geeft een stevige handdruk: “Prediker. Aangenaam.”
Er zijn mensen die onmiskenbaar succes uitstralen. Dit is zo iemand. Hij zal ergens in de 50 zijn en is duidelijk fit. Zongebruind, eenvoudig en smaakvol gekleed – overhemd, goede spijkerbroek, blote voeten in sneakers – maar het is vooral zijn blik die opvalt. Doelgericht, aandachtig en door de rimpeltjes naast zijn lichtbruine ogen ook licht spottend. Hij lijkt zo vanzelfsprekend zelfverzekerd, dat hij de aandacht onvermijdelijk naar zich toe trekt.
Lees ook: Met Prediker naar het strand
De tent
Na die eerste twee woorden zegt hij niets. Niet als we zijn tas op de achterbank van mijn auto leggen, niet als we de snelweg verruilen voor steeds kleiner wordende wegen, niet als we over de zandweg hobbelen naar de natuurcamping en zelfs bij het uitladen van de loodzware tent helpt hij zwijgend. Dan grinnikt hij. “Vele grootse dingen heb ik ondernomen, maar een De Waard-tent heb ik nooit opgezet.” Dat geldt voor ons allebei, dus het duurt bijna drie uur voordat de tent enigszins acceptabel staat en we op de kampeerstoelen kunnen gaan wachten tot het keteltje fluit. Samen drinken we de koffie.
Ontspannen leunt Prediker achterover, strekt zijn benen, zucht diep en zegt: “Dit is goed leven.” Ik kijk hem zijdelings aan. “Meneer Prediker, met alle respect voor uw wijsheid, maar ik begrijp u niet helemaal. Uw boek ontmaskert al onze bezigheden: het is allemaal lucht en leegte, ijdelheid. Maar u lijkt totaal niet van streek door die conclusie; u zit volop te genieten. Het lijkt zo tegenstrijdig. Het ene moment zegt u dat een huis van rouw de beste plek is, het andere moment dat er niets beter is dan te genieten van het goede. Wat bedoelt u nu?”
Zijn samengeknepen ogen verraden een klein lachje. “Weet je wat de rabbijnen rapporteerden nadat ze hadden besloten dat mijn boek in de canon zou komen? Dit: ‘Het boek werd aanvaard omdat het de wens van de wijzen was, maar het is een boek vol tegenspraak; verworpen werd het echter niet, omdat het begint en eindigt met godsdienstig onderricht.’”
Het zandkasteel
Dan staat hij op: “Kom!” Ik loop met hem mee over het zandpad naar de zandverstuiving verderop. We zwijgen allebei. Af en toe houdt Prediker zijn pas in, draait zijn gezicht naar de zon, haalt diep adem en glimlacht even. Dan stopt hij, hurkt en kijkt minutenlang naar een overstekende mestkever.
Op de zandverstuiving doet hij zijn schoenen uit. Ik volg zijn voorbeeld, voel het zongestoofde zand onder mijn voeten en tussen mijn tenen. We lopen een stukje; in de schaduw van een paar kromgegroeide vliegdennen gaan we zitten. Met zijn handen schept Prediker wat zand, veegt het bij elkaar, gooit er nog wat op en probeert het in een vorm te kneden. “Eens kijken of we een zandkasteel kunnen bouwen,” stelt hij voor. Ik help mee; het zand blijkt uitermate ongeschikt om mee te bouwen, maar langzaam ontstaat er iets wat voor een kasteel zou kunnen doorgaan. Zwijgend bouwen we fanatiek aan ons kunstwerk.
Eens kijken of we een zandkasteel kunnen bouwen
Uiteindelijk stoppen we met bouwen, tegelijkertijd. Ik lach om het resultaat; een ingezakte serie hoopjes, versierd met takjes en dennennaalden. “Dat was verbazingwekkend leuk,” concludeer ik. “En verbazingwekkend zinloos,” antwoordt mijn bouwgezel. “Twee uur lang hebben we zand verzameld, het bijna tevergeefs proberen te vormen en er onze volle aandacht aan gegeven, terwijl we weten dat de wind ons werk vanavond al ongedaan heeft gemaakt. Het was lucht en leegte.” Hij pauzeert even. “Maar het was een vreugde om met jou te bouwen. Het was goed.” Dan staat hij op en loopt terug naar de camping.
Lees ook: Koning David, een minkukel naar Gods hart
Het vuur
Die week wandel ik veel met Prediker, bijna altijd zwijgend. Hij wijst me naar iets moois – zonlicht dat speelt op de grond, een bijzonder vogeltje, één keer een adder. Prediker heeft een scherpe blik. En verder lopen we, zwijgen we, eten we, drinken we, slapen we, genieten we.
De laatste avond schuiven we aan bij een vuurtje op de gezamenlijke vuurplaats. Als onze campinggenoten hun bed hebben opgezocht, durf ik Prediker de vraag te stellen die me al de hele week bezighoudt: “En God dan? Geeft God geen zin aan dit bestaan?”
“Wat bedoel je met zin?” vraagt hij.
Ik stamel: “Een richting. Een doel. Inhoud aan je leven.”
Prediker staart in het vuur en kijkt de vonken na die hemelwaarts rijzen. Hij spreekt langzaam, zoekend. “Veel heb ik gezien, heel veel onderzocht. Ik heb met wijzen gesproken en met dwazen gedebatteerd, over zinloos gesproken. Ik ken succes in de zaken, in de liefde, in bestuur. Men kent mij als een wijs man. Ik hoop daarom dat je me vergeeft als ik terughoudend over God spreek.” Dan kijkt hij me aan. “Herinner jij je die mestkever van onze eerste wandeling nog? Zijn schuifelende pootjes? De glans op zijn schild?” Ik knik. “Maakt het voor jou verschil of je voor die schoonheid de Schepper kunt aanbidden?” Aarzelend knik ik opnieuw. Hij stelt weer een vraag: “Geeft dat zin aan een ontmoeting met een mestkever?” Ik kijk naar de vlammen en zwijg.
De wil van God is mij een raadsel gebleven
Zachtjes vervolgt Prediker: “In al mijn zoeken en al mijn vinden heb ik goddelozen gezien die een rijk en zinvol leven leken te hebben, en godvrezenden van wie alles afgenomen leek te zijn. De wil van God is mij een raadsel gebleven, altijd, en over een mogelijk plan van God kan ik alleen zwijgen. Ik kan alleen vertrouwen dat God goed is, en dat daarom het goede en het kwade in dit leven niet het laatste woord hebben.”
We zijn opnieuw stil. Langzaam dimmen de vlammen; als er slechts nog gloeiende kolen liggen, staat Prediker op. Hij legt zijn hand op mijn schouder: “Neem dit aan van een wijs man: wie voor elke mestkever de Schepper weet te vinden, zal ontdekken dat er van lucht en leegte valt te leven. Welterusten.”
Ik glimlach. “Welterusten.
Beeld: Shutterstock
Geschreven door
Pieter-Jan Rodenburg