Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Fotograaf Ruben Timman: ‘Op mijn 12e besloot ik dat ik nooit meer zou huilen’

Wat kreeg Ruben mee over het geloof en waar staat hij nu?

Al decennialang reist hij de hele wereld over om mensen - hoe verminkt ze soms ook zijn - waardig in beeld te brengen. Tegelijk ontdekte fotograaf Ruben Timman (60) gaandeweg dat hij zichzelf juist als waardeloos beschouwde. Maar: “God is erbij, zelfs op mijn donkerste momenten.”

Deel:

We treffen elkaar in een voormalige munitiefabriek op een uitgestrekt industrieterrein in Zaandam, waar Rubens Museum der Mensheid is gevestigd.
Het is ademwolkjes-koud in het pand. Dus houden we onze jassen aan en nemen we plaats naast een brandende gaskachel.
Op roestige deuren, het soms kapotte glaswerk, de vervallen muren en neerhangend vanaf het hoge plafond, overal zie je kleurrijke portretten (soms loeigroot) van mensen uit alle windstreken. “Ik heb er inmiddels meer dan achtduizend gefotografeerd voor mijn project ‘Humanity’”, zegt Ruben terwijl hij dampende koffie serveert. “Allemaal op dezelfde manier: tegen een zwarte achtergrond.”

Uit wat voor gezin kom je?
“Ik kom uit een liefdevol gezin en heb drie zussen. Een oudere broer is gestorven toen ik nog in mijn moeders buik zat. Financieel was het soms krap. Dus mijn ouders wisten van verdriet en zorgen. De eerste vijf jaar van mijn leven woonden we in Osdorp, daarna in Amsterdam-Noord.”

Wat is jouw vroegste herinnering aan het geloof?
“Het eerste waar ik aan denk, zijn de gebeden bij ons thuis aan tafel. Mijn ouders, en zéker mijn moeder, waren en zijn biddende mensen. Iets waar ik enorm dankbaar voor ben.”

Naar welke kerk gingen jullie?
“Een pinkstergemeente. Mijn vader was daar oudste en jeugdleider. Toen die gemeente scheurde, ontstond er vanuit onze huiskamer een nieuwe gemeente. Dat is uiteindelijk een Rafaël-gemeente geworden. Zelf ga ik tegenwoordig naar de Kerk van de Nazarener in Zaanstad.”

Heb je altijd met God geleefd?
“Ik kan me inderdaad geen moment zonder Hem herinneren. Aan zijn bestaan heb ik nooit getwijfeld.”

In elkaar geslagen

Als kind werd Ruben vaak gepest. En zelfs in elkaar geslagen, vertelt hij. “Omdat ik altijd opkwam voor de zwakkere leerlingen, die het pispaaltje waren.”

Wat maakte dat je ertussen sprong?
“Mijn grote rechtvaardigheidsgevoel, denk ik. Dat bracht me vaak in de problemen. Op mijn 12e besloot ik: ik zal nooit meer huilen. Een soort eed aan mezelf. Mijn overlevingstactiek. Ik wilde niet meer laten merken wat er in mij omging en droeg een masker: van buiten vrolijk, iemand die het anderen altijd naar de zin wilde maken. Maar vanbinnen? Soms verdriet. En, omdat ik er niet over sprak, eenzaamheid. Daar was later wel een proces van heling voor nodig.”

Raketbeschietingen

Na de middelbare school volgde Ruben de opleiding verpleegkunde.
“Voor mij lag dat in het verlengde van mijn verlangen iets te betekenen voor de wereld. Toen ik nog maar kort met Vera getrouwd was, hebben we samen een jaar in Thailand gewoond. Daar werkte ik, via de Verenigde Naties, als verpleegkundige in een gigantisch vluchtelingenkamp vol met 138.000 Cambodjanen, die geen kant op konden. Het was oorlogsgebied, meer dan eens moesten we wegduiken vanwege raketbeschietingen.”

‘Niemand vroeg door’

“Dat jaar in Thailand zette een wissel om in mijn leven. Eenmaal terug in Nederland ontdekte ik dat mensen hier werkelijk geen flauw idee hadden van wat zich daar afspeelde. ‘Hoe was het?’ informeerden ze uit beleefdheid. Maar niemand vroeg door. En ik dacht: jullie moesten eens weten... Van de kracht van het beeld was ik me inmiddels al bewust. In het vluchtelingenkamp had ik foto’s gemaakt; die haalden de Volkskrant. Omdat je met beelden verhalen kunt vertellen die blijven hangen, wilde ik fotograaf worden.”

In 1994 studeerde je af aan de kunstacademie in Den Haag. Cum laude, zelfs.
“Voor mij een knipoog van God. Op de academie ontdekte ik dat ik altijd al in beelden dacht, plaatjes maakte in mijn hoofd. Van jongs af keek ik al naar lijnen, situaties, perspectieven. Deze opleiding voelde voor mij als thuiskomen.”

Dikke lagen stof

Als documentair fotograaf kreeg Ruben in 2001 een bijzondere droom, die aan de basis lag van dit museum en zijn ‘Humanity’-fotoproject.
“Tijdens een reportagereis in Vietnam droomde ik dat VN-topman Kofi Annan mij een rondleiding gaf door het Museum van de Mensheid. Maar dat zag er niet uit. Het was donker. Overal dikke lagen stof, gebroken ruiten, afgebladderde verf, afgebrokkelde muren. Ik was verbijsterd omdat niemand zich daar druk om maakte.”

Hoe kan ik als Jezus zijn voor een ander?

Die droom maakte iets in je wakker?
“Een diep verlangen om – in deze gebroken wereld – juist de waardigheid en de schoonheid van de mens vast te leggen. Alsof er een appel op mij werd gedaan, waar ik iets mee moest. Niet wetend hoe het verder zou gaan, ben ik gewoon begonnen om mensen – tegen een zwarte achtergrond – mooi en waardig in beeld te brengen, als kroon op Gods schepping. In lijn met Psalm 8: een van mijn favoriete psalmen.”

Voor jouw project heb je ook kinderen en volwassenen geportretteerd met soms enorme misvormingen. Lukt het om áltijd schoonheid in mensen te zien?
Ruben blijft even stil. “Soms is dat moeilijk. In 2015 was ik in Madagaskar, bij Mercy Ships. Ik weet nog goed dat ik de ruimte binnenkwam waar patiënten wachtten op een intake. Zó confronterend. Daar stond ik dan, met mijn ‘schoonheid en waardigheid’-ideeën. Oog in oog met mensen die bijvoorbeeld enorme gezichts­tumoren hadden. Ik herinner me Ozile, een 4-jarig meisje. Haar mond zat” – Ruben tikt tegen zijn linkerwang – “helemaal hier. Waarschijnlijk had ze nog meerdere operaties nodig. Maar ze stond zo krachtig voor mijn camera. Dat raakte me diep. Ik dacht: zij ziet zichzelf niet zoals ik haar zie… Dat ben ik nooit vergeten. Als je goed en lang genoeg kijkt, zie je in ieder mens iets moois. Iets van God.”

Duisternis

In 2015 kreeg hij nóg een droom, vervolgt Ruben. “Daarin zei God tegen me: ‘Je zult Mij ontmoeten in de duisternis.’ Hem ontmoeten, dat klonk als een prachtige belofte. Maar die duisternis? Dat was bedreigend. Niet lang daarna belandde ik in een depressie die drie jaar duurde. Ondertussen ging ik door met mijn werk, maar mijn gevoel van eigenwaarde was helemaal weg. Het was een periode waarin ik mijn fotostudio kwijtraakte en bijna failliet ging. Ik was steeds aan het rennen, maar die depressie dwong me stil te staan. Met mijn rug tegen de muur besefte ik: in ieder ander zie ik waardigheid, maar niet bij mezelf; ik heb mezelf niet lief.”

Heb je God in de ‘donkere kamer’ van die depressie ontmoet?
“Ja, tijdens een reportagereis in Mongolië. Elke avond bad ik: ‘God, geef me een bemoediging.’ Op een dag droomde ik dat ik verdronk. Er verscheen een hand uit de hemel, die ik nog nét kon vastpakken… Toen wist ik: God is erbij, zelfs op mijn donkerste momenten. Terug in Nederland ontdekte ik niet lang daarna dé plek voor mijn museum, zoals in die droom over Kofi Annan, op dit terrein van een oude munitiefabriek. Een cadeau van God: ik zocht hulp en in een proces van herstel hervond ik mijn waardigheid. En mijn creativiteit.” Hij gebaart om zich heen. “Ik geloof dat God deze plek heeft gebruikt om mijn eigen gebrokenheid te helen.”

‘Word ik blind?’

“Als er nu nare dingen gebeuren in mijn leven, denk ik steeds: kan het ook iets moois brengen? Een paar jaar terug moest ik met spoed naar het ziekenhuis: het netvlies van mijn linkeroog liet plotseling los. ‘Word ik blind?’ schoot het door me heen. Ik ben gelaserd en daarmee is het netvlies gelukkig hersteld. Het enige wat ik eraan overhield, is een dode pixel in mijn linkeroog: een zwart vlekje, dat af en toe langskomt.”

Kan zo’n dode pixel dan ook ‘iets moois’ brengen?
Glimlachend: “Je zicht verliezen is voor elke fotograaf de grootste nachtmerrie. Ik vergeet nooit het moment dat ik het ziekenhuis verliet. Toen ik het licht van de laagstaande zon zag, kreeg ik een intens geluksgevoel. Zo van: ik lééf, ik zie hoe mooi het licht op de wereld valt. Blijkbaar had ik zo’n dieptepunt nodig om te beseffen hoe bijzonder het is om te leven, schoonheid te kunnen waarnemen. Telkens als ik die dode pixel zie langskomen, denk ik aan dat gelukzalige moment en besef ik: ik leef!”

Wat heb je jullie drie zoons willen meegeven als het om het geloof gaat?
Peinzend: “Schoonheid voor de schepping. Betrokkenheid op de nood in deze wereld. En misschien vooral: wees als Jezus voor een ander; ontmoet Hem in mensen die jullie pad kruisen.”

Wat zou je missen als je het geloof niet had?
“Alles! Betekenis. Hoop. Het boek Een gebroken wereld heel maken van rabbijn Jonathan Sacks inspireert me te blijven zoeken naar lichtpuntjes. Hoe kan ik als Jezus zijn voor een ander? Dat is mijn diepste drijfveer. In Matteüs 25 vertelt Jezus dat Hij incognito te vinden is in bijvoorbeeld zieken en gevangenen. Ik wil met zijn ogen naar mensen blijven kijken, omdat je Hem dan op de meest verrassende plekken kunt ontmoeten.”

Kun je daar een voorbeeld van geven?
“Ik was vorig jaar bij een kerstviering in ‘Onder ons’, een huis van ontmoeting voor mensen die niet meedoen in de maatschappij. Misschien wel honderd: daklozen, zieken, mensen met kanker, mensen die geen cent te makken hebben. Een koor zong kerstliederen voor hen. Terwijl ik al die gezichten zag, wist ik opeens diep vanbinnen: op plekken zoals deze is Jezus en kan ik Hem ontmoeten. Daarom zou ik iedereen willen oproepen: ga naar ‘duistere plekken’, plaatsen van gebrokenheid, waar je op het eerste gezicht geen enkele schoonheid kunt ontdekken. Juist dáár kun je Hem vinden.”

Museumofhumanity.nl

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--