Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Jacques was getuige van het bombardement op Nijmegen: ‘Er werd nooit meer over gesproken’

Jacques was 13 jaar toen de bommen op Nijmegen vielen in de middag van 22 februari 1944

Een gitzwarte dag: 22 februari 1944. De dag dat er bommen vielen op Nijmegen door Amerikaanse bommenwerpers. Er kwamen bijna 800 mensen om, waaronder 24 kinderen van een kleuterschool. Jacques heeft dit bombardement met eigen ogen gezien en vertelt erover in 'De middag van ‘44’.

Deel:

Jacques was pas 13 toen hij getuige werd van wat ook wel de zwartste dag uit de Tweede Wereldoorlog wordt genoemd. “Ik was een bijzonder bang kind. En dan kun je zeggen ‘iedereen is bang in de oorlog,’ maar ik was banger dan andere kinderen” Waarom weet hij niet, want hij had voor het bombardement nog niks meegemaakt. “Als het luchtalarm afging, dan was ik altijd als eerste beneden in de kelder.” Zijn ouders woonden boven winkels en hadden onder die winkels een grote kelder. “Voor ons gevoel was dat redelijk veilig,” vertelt Jacques.

Luchtalarm

Wanneer Jacques denkt aan het luchtalarm, dan denkt hij aan de nacht. “Meestal ging het af om drie uur ’s nachts. En dat duurde dan tot vier uur. In het begin stonden we in de kelder, maar op een gegeven moment waren er ook wat matrassen neergelegd en stonden er wat stoelen. Als het luchtalarm voorbij was, dan ging je weer naar je bed. De volgende dag ging je ook gewoon naar school en er werd dan met geen woord over gesproken.”

Die 22 februari ging het luchtalarm al eerder in de middag af, maar het bombardement kwam pas later. “Dat was voor mij ongewoon dat het in de middag afging, maar ik was wel even bang als ‘s nachts. Toen het luchtalarm ging, was ik thuis en zat ik in de schuilkelder. We hadden een dienstmeisje en zij had medelijden met mij. Ze zei: ‘Sjaak, wat ben je toch bang. Je hoeft helemaal niet bang te zijn.’ Toen het luchtalarm voorbij was nam ze me mee naar de zolderkamer, waar ik nooit kwam. Daar was een raam aan de achterzijde van het huis en daar zag je eigenlijk het panorama van Nijmegen. Je zag al die kerktorens van de katholieke stad Nijmegen.”

‘Die stipjes in de lucht werden niet kleiner, maar juist groter’

Jacques herinnert zich nog dat hij uit het raam keek en een strakblauwe lucht zag. “In de verte waren heel kleine zwarte stipjes te zien. Toen zei dat dienstmeisje: ‘Zie je nou Jacques, dat zijn die vliegtuigen. Die zijn nu voorbij en die vliegen door, ze worden steeds kleiner.’ Dat zag ik. Maar toen werden die stipjes niet kleiner, maar die werden ineens juist groter. Er klopte iets niet. Dat herinner ik me nog altijd.” Toen ging alles heel snel en gebeurde er van alles tegelijk voor zijn gevoel. “De vliegtuigen werden heel groot. Ik zag bommen vallen. En toen zag ik de Stevens toren vallen. Ik ben toen gillend al die trappen af gelopen naar de kelder. Dat waren er nogal wat.”

Zijn ouders en zusje waren ook thuis op dat moment. Zijn oudste broer was op dat moment in Den Bosch, waar hij studeerde, en zijn andere broer zat op nog school op het moment dat de bommen vielen. “Daar op school hebben ze tegen alle kinderen gezegd: ‘ren zo snel als je kunt naar huis.’ Mijn broer is toen heel hard naar huis gerend. Er was een bom gevallen op de kleuterschool aan de Oude Stadsgracht en daar lagen de lijkjes van de kinderen over straat. Daar moest hij overheen stappen om thuis te komen. Hij kwam natuurlijk helemaal overstuur thuis. Mijn moeder zei alleen maar: ‘Godzijdank, we zijn allemaal bij mekaar.’ Typisch dat je zo'n zinnetje nog herinnert.”

Remedie

Iets wat Jacques nog steeds niet begrijpt is dat er na de oorlog nooit meer over gesproken is. Ook zijn broer heeft zijn ervaring niet kunnen uiten. “Het is merkwaardig dat we na de oorlog nooit meer in het gezin over de oorlog spraken. Er werd gewoon niet over gesproken, want we waren gelukkig dat we bevrijd waren. Ik kan me geen groter geluk voorstellen dan de bevrijding in mei.” Ook op school werd er niet over gesproken, weet Jacques nog. “Misschien waren die meesters een beetje bang dat ze per ongeluk iets verkeerd zeiden. De geschiedenislessen gingen over Napoleon en de oude Grieken, of zoiets. Maar niet over de oorlog.”

Volgens Jacques was het er niet over praten destijds een remedie. “Voor mij heeft het goed uitgepakt, maar misschien is het voor anderen helemaal niet goed geweest. Ik weet het niet.” Of hij iets aan deze heftige gebeurtenis heeft overgehouden? Jacques denkt van niet. “Naar mijn idee heb ik daar niks door opgelopen. Je moet opletten dat je niet alles wat je meemaakt probeert te relateren aan iets dat in het verleden is gebeurd. Daar geloof ik niet zo erg in. Een mens heeft ook nog genen en karakter. Ik was als kind, los van de oorlog, ook wel heel voorzichtig. Ik was geen vechtersbaas. Ik had hoogtevrees en ik durfde nergens overheen. Ik was, merk ik, eigenlijk een slappeling. Ik denk niet dat alles door de oorlog komt, nee.”

Een grote portie geluk

“Ik heb een gelukkig leven gehad. Iemand zei laatst tegen mij, omdat ik gezond oud ben, dat dat komt door goede genen, gezond leven en een heel grote portie geluk. En dat laatste vond ik wel leuk eigenlijk, want dat geluk heb ik wel in mijn leven gehad.” Vooral als hij naar de plattegrond van Nijmegen kijkt en naar waar het bombardement is gevallen, dan beseft Jacques dat maar al te goed. “Bij zo’n bombardement is het puur geluk waar die bommen vallen. Dat is altijd zo. Als je ziet dat al die straten kapot zijn en dan staat ons huis daar gewoon helemaal gaaf. Ja, dan moet je geluk hebben.”

--:--