Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Jan Corsius: van zware jongen tot heilssoldaat

"Vóór m’n 30e wilde ik miljonair worden"

In zijn jonge jaren deed Jan Corsius alles wat God verboden heeft. Als pooier, drugshandelaar en crimineel verdiende de ras-Hagenees bakken met geld ("Vóór m’n 30e wilde ik miljonair worden"). Maar nu is hij al bijna twintig jaar actief als heilssoldaat.

Deel:

Een trillende vork die – dicht bij zijn arm – rechtop in de houten ontbijttafel geprikt is: dat beeld uit zijn kindertijd staat voorgoed in zijn geheugen gegrift. “Mijn vader was een alcoholist, enorm agressief,” vertelt Jan (59) met een Haags accent, in zijn flat aan de Vrederustlaan. “Ik zal 5 of 6 zijn geweest toen dat gebeurde. Waarom hij kwaad was, of op wie: geen idee. Maar zo’n vork die diep in de tafel wordt geramd, maakte op mij als jochie heel veel indruk.” Jan haalt z’n schouders op en schudt zijn grijze hoofd. “Waarschijnlijk wist hij geeneens wat hij deed.”

In de rosse buurt

Jans wieg stond zo’n vier kilometer verderop, in de volkswijk Transvaal. Hij was enig kind. Zijn vader, die op 45-jarige leeftijd in beschonken toestand overleed, werkte als pooier, evenals andere naaste familieleden. Een paar tantes werkten als prostituee in de Doubletstaat, bij hen om de hoek. “Ik groeide op in de rosse buurt en wist niet beter.”

Zijn vader had losse handjes en dronk veel te veel. Van zijn moeder kreeg Jan wel liefde, maar ze was erg vaak de deur uit. Toch voelde hij zich als kind gelukkig. “En weet je waarom? Er was altijd geld bij ons thuis.”

Geld – veel geld – was waar Jan al jong van droomde. “Ik wilde voor mijn 30e miljonair worden. Een neef reed in een Rolls Royce, had zeven vrouwen achter het raam die voor hem werkten en runde gokhuizen en cafés. Als ik zijn Rolls waste, als jochie van 10, kreeg ik zo 25 gulden van hem! En dan kwam mijn moeder aan met 1 gulden zakgeld per week. Die nam ik niet aan, vond ik veel te weinig, haha!”

Trossen bananen

Pas jaren later drong het besef tot hem door hoe beroerd zijn kindertijd in wezen was, vertelt hij. “Ik heb toen enorm gehuild.” Met een hand op zijn borst: “Ik voelde heel diep vanbinnen dat ik vaak alleen werd gelaten, als kind. Mijn vader was altijd dronken, mijn moeder altijd weg. En ik had geen broertje of zusje. Mijn ouders lieten me achter met trossen bananen, zodat ik in ieder geval iets te eten had als zij er niet waren. Ik moest mijn heil op straat zoeken, tussen de straatschoffies.”

Tegen het eind van de lagere school leerde een van jongens hem ‘Engels winkelen’. Hij liep samen met Jan een warenhuis binnen, stopte allerlei producten in zijn overhemd en wandelde weer naar buiten – zonder een cent te betalen. ‘Dat kan ik ook,’ dacht Jan. En korte tijd later deed hij hetzelfde (“Bij de Jamin”). Zijn eerste stap op het criminele pad was gezet.

Zweten, koppijn, een kater...

En bij “een winkeldiefstalletje”, zoals hij het met een Haags gevoel voor understatement omschrijft, bleef het niet. Toen hij een jaar of 15 was, gebruikte hij voor het eerst softdrugs: hasj.

Daar begin je niet zomaar aan.

“Mijn vriendenkring werd steeds groter. Ik had niet alleen vrienden in mijn straat, maar ook in andere buurten. Dat negatieve – hasj en zo – trok me aan, en ik had het gevoel dat het allemaal normaal was. Op zeker moment gingen ze allemaal heroïne gebruiken; dat kostte destijds bijna niks. Ze deden stoer, met een sigaretje en zo, maar niemand wist wat het precies was. Ben je lekker mee, trouwens. Na een halfjaar dacht ik: ‘ik wil wel eens weten hoe het is om af te kicken’, alleen maar om te kijken hoe dat was. Nou, binnen drie dagen was ik er helemaal klaar mee: zweten, koppijn, een kater... pfff. Gauw weer wat halen!”

Vriendin achter de ramen

Het ging van kwaad tot erger. Jan begon steeds meer drugs te gebruiken, en was nog maar 19 toen hij zijn eerste vriendin achter de ramen zette. “Tineke, een mooi meisje van goede komaf – ze woonde in de Statenlaan – met een bepaalde flair. Mijn vader was pooier, dus ik dacht: ‘Nou, dan word ik dat ook.’ Zo vader, zo zoon.”

Je hebt haar gedwongen?

Jan knikt. “Ik heb haar wel gestimuleerd, ja.”

Hoe?

“Een kussen op haar hoofd gedrukt en gezegd dat ze voor me moest gaan werken. Ik trok een witte handschoen aan en veegde stof van een raamkozijn, en zei: ‘Gestoft? Nee dus.’ Vervolgens gaf ik haar een paar klappen. ‘Je moet voor me gaan werken.’”

Je manipuleerde haar.

“Ja, om haar achter de ramen te krijgen, zodat ze geld voor me kon verdienen. Ik huurde een raam in de Poeldijksestraat, bij een pooier die ik kende. Al snel had ik ook andere vrouwen. Die wilden eveneens geld. En heroïne, natuurlijk.”

Een wapen tegen het hoofd

Als je Jan nu in zijn heilsuniform ziet, is het moeilijk voor te stellen: jaren geleden deinsde hij er niet voor terug om bijvoorbeeld collega-drugsdealers een wapen tegen het hoofd te drukken en te beroven. “Dan doen ze wat je zegt, hè? Zo’n pistool gaf me een gevoel van macht.”

In het KRO-programma ‘De Wandeling’ vertelde je vorig jaar dat je op een dag tienduizend gulden beloofd werd als je iemand zou ‘omleggen’.

“Klopt. Gelukkig nooit gedaan.” Met een tik tegen de zijkant van zijn hoofd: “Ik ben nu al met mijn geweten bezig, weet je wel? Moord, dat is wel wat anders... Waar was ik dán geweest? Daar ben ik voor behoed. Tinus, Willem, Frans... er waren wel meer jongens die uit de weg geruimd moesten worden. Van het een komt het ander. Ik kon het zó doen – het was een makkie – maar ik ben ervoor behoed.”

Aan de gewichten

Geld, drugs, macht, vrouwen, populariteit, mooie auto’s: Jan had het – jarenlang – allemaal. En hij was bepaald niet de enige in zijn home town, Den Haag. Hij kende tig andere pooiers, criminelen en drugsdealers. Die ontmoette hij niet alleen op straat of achter de tralies (bij elkaar opgeteld zat hij drie jaar in de cel voor diverse misdrijven), maar ook in een sportschool waar hij geregeld aan de gewichten hing.

Bijvoorbeeld naast ‘Edje’, zoals Jan hem steevast aanduidt. Die verkleinvorm is bedrieglijk: “Dat was een écht zware jongen, nog zwaarder dan ik. Eigenaar van Picasso, een lokale coffeeshop.” Op een dag stapte Jan, geflankeerd door zijn lijfwacht, de sportschool binnen om te trainen. Tot zijn stomme verbazing merkte hij dat diezelfde Ed totaal veranderd was. “Hij zat de hele tijd maar over God en de Bijbel en Jezus te praten!” zegt Jan met een baard-brede grijns. “Ik zei tegen hem: ‘Edje, als jij nou je kóp niet houdt met die God van je – wegwezen!’”

Maar Ed liet zich de mond niet snoeren. En dat zat Jan dwars. Dus besloot hij maar eens een een bijbeltje open te slaan om Ed aan te tonen dat de Bijbel een boek vol sprookjes en verzinsels was.

‘Wakker getikt door God’

“Ik zat thuis met dat bijbeltje voor me,” herinnert Jan zich, pretlichtjes in zijn ogen. “Ik begon erin te lezen, en... werd gepakt. Ik kan het niet anders omschrijven. Ik kon gewoonweg niet meer stoppen. Ik móest de hele Bijbel lezen!” Hij klopt zichzelf op z’n linker schouder en vervolgt: “’s Nachts werd ik wakker getikt door God, een tikkie op m’n schouder, zo van: ‘Lezen jij!’ Dat was het begin van mijn bekering, mijn overgave aan God. Ik was toen 40. Net als de Israëlieten heb ik 40 jaar in de woestijn gelopen, zeg ik altijd. En nu was ik eruit, eindelijk! De Bijbel is sindsdien mijn levensboek.”

Was je ook in één keer van de drugs af?

“Nou, nee. Ik heb God drie keer om hulp gevraagd, omdat ik de situatie niet meer in de hand had. ‘Vader,’ bad ik wanhopig, 'als U me nu helpt, doe ik alles wat U zegt.’ En dat gebeurde dan ook! Maar ja, dan zei ik weer: ‘Vader, leuk geprobeerd, maar eh...’ Ik ging toch weer mijn eigen gang. Drie keer heb ik om vergiffenis moeten vragen. Toen was ik clean.”

Vond je het moeilijk om te geloven dat God je vergeven heeft, met alles wat jij op je kerfstok had?

Jan harkt zijn vingers door z’n lange baard en zegt: “Helemaal niet. Ik vond het juist mooi. Het Evangelie is een bevrijdende boodschap.”

Je hebt levens verwoest, kun je zeggen. Hoe kijk je daar nu op terug?

“Ja, ja, ja. Daar heb ik heel wat tranen om gelaten. Dat wil je niet weten, hoeveel ik heb gehuild. Een zwembad vol, man. Maar huilen bevrijdt, maakt rein, spoelt pijn weg. Op een gegeven moment heb ik God op m’n knieën vergiffenis gevraagd voor alles wat ik gedaan heb: niet weinig! Ik heb inderdaad heel veel mensen leed aangedaan. Niet alleen Tineke en die andere vrouwen. Mensen die ik beroofde, heb ik ook pistolen op het hoofd gezet.” Peinzend: “Misschien is dat nog wel traumatischer...”

Voel je nog wel eens de zuigkracht van die oude verleidingen: vrouwen, drugs, geld, macht, populariteit?

Het is even stil in zijn kamer. Dan: “Weet je wat ik het moeilijkst vind? Dat ik twintig jaar geen vrouw heb. Al voor m’n bekering zijn mijn vrouw en ik uit elkaar gegaan. We hebben twee kinderen, een zoon en een dochter; die wonen bij mij. Hun foto staat daar, op de schouw.” Jan zucht. “Ik heb wel eens gedacht: ‘Ik geef een meisje honderd euro en dan blijft ze de hele nacht bij mij.’ Maar ik kán het niet. Het mag niet van God, dat is onzuiver. Het mág niet. Ik wil het wel, maar het kán gewoon niet. Want dan staat God met Zijn stokkie naast me, zo van: ‘Nee Jan, dat mag niet.’” Met een plotselinge bulderlach: “Daar ben ik wel eens doodziek van, haha!” Dan, serieuzer: “Aan de andere kant: ik heb heel veel goede contacten met vrouwen, en daar ben ik blij mee. Alleen geen seksueel contact, dus.”

Gastheer van de daklozenopvang

Niet lang na zijn bekering klopte Jan aan bij het Leger des Heils om zijn diensten aan te bieden als vrijwilliger. “Ik werd gelijk ingeschakeld, als gastheer van de daklozenopvang. Typisch het Leger, dat ze me meteen aan het werk zetten.”

Heb je bij je aanmelding iets verteld over jouw criminele achtergrond?

“Jazeker. Wat misschien meespeelt, is dat ik top-ervaringsdeskundige ben. Ik praat met mensen van de straat, geef advies. Dus ze zagen wel kansen voor me.”

Het Leger beviel hem zo goed, dat hij besloot heilssoldaat te worden. Inmiddels is hij opgeklommen tot de rang van sergeant, en nog onverminderd enthousiast over zijn nieuwe levensroeping: getuigen van Jezus, praktische hulp bieden aan onder anderen dak- en thuislozen en drugsverslaafden.

We gaan langzamerhand richting Kerst. Ken je het EO-evenement Kerstfeest op de Dam?

“Ik ken het – mooi initiatief – maar ben er zelf nog nooit bij geweest. ‘t Is in Amsterdam en ik ben Hagenees, hè?”

Wat doe je zelf rond Kerst, als heilssoldaat?

“Ik sta bij de traditionele kerstpot van het Leger des Heils om te collecteren en kerstliederen te zingen. Verder ben ik betrokken bij een kerstconcert met kinderen in een kerk in Den Haag. Zelf heb ik een paar jaar geleden een heel leuk sociaal project opgezet, Plug en Pleej: samen met allerlei mensen – niet alleen christenen – lekker muziek maken en zingen. We moesten uitwijken naar een nieuwe locatie, een bejaardencentrum. Met Kerst ga ik daar met wat jongens – en natuurlijk wat toeters en bellen – optreden voor de oudjes. En ik ga een getuigenis geven in Arnhem. Kerst betekent altijd topdrukte bij het Leger!”

Een envelop met geld

Met een lach in zijn ogen zegt hij, als we afscheid nemen bij de voordeur: “Ik leef eigenlijk in een droom, nu. Daar kunnen al dat geld en die vrouwen van vroeger niet aan tippen. Vroeger had ik heel veel geld en had ik niks, nu heb ik helemaal niks en heb ik alles. Laatst kwam er een heilssoldate naar me toe. ‘Jan,’ zei ze, ‘je ziet er moe uit, je moet er even tussenuit.’ Ze gaf me een envelop met geld. ‘Ga maar naar Center Parcs toe.’ Dat heb ik gedaan. In mijn vorige leven zou níemand me zomaar geld hebben gegeven!’” Hij wijst omhoog. “Een knipoog van God – een van de vele.”


Tekst: Gert-Jan Schaap
Beeld: Jacqueline de Haas
Bron: Visie 2015, nr. 49

Geschreven door

Gert-Jan Schaap

--:--