Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Met Prediker naar Het Concertgebouw

‘Waar is de ruimte voor het rauwe, zinloze?’

Prediker is een man van de wereld: succesvol, rijk en bekend met alle genoegens. Maar als hij 'Visie' meeneemt naar een concert in Het Concertgebouw ‘de huiskamer van de elite’ gaat het toch kriebelen.

Deel:

Amsterdam ruikt naar de regen. Over het glimmende fietspad langs het Museumplein manoeuvreren bellende fietsers zich een slingerweg tussen plukjes toeristen; er wordt gebeld, soms wat gescholden. Ik ben net de tram uitgestapt en wacht op Prediker.

Ongrijpbaar

Na onze zomerse en winterse wederwaardigheden hebben we contact gehouden. Ik zou het graag een vriendschap noemen, maar met Prediker weet ik nooit zeker of dat klopt; hij blijft ongrijpbaar. Soms lijkt hij dichterbij dan de vertrouwdste mensen, soms voel je een afstand die bijna niet te overbruggen is. En nu heeft hij me opnieuw uitgenodigd, voor een concert nog wel. Beethovens 9e Symfonie in Het Concertgebouw te Amsterdam. Terwijl ik licht vermaakt de voorbijkomende mensen analyseer, word ik op mijn schouder getikt. Ik draai me om en zie Prediker, maar tot mijn verbazing is hij niet alleen; hij wordt geflankeerd door twee andere mannen. 

Soms voel je een afstand die bijna niet te overbruggen is. 

Ik schud eerst Prediker hartelijk de hand, en dan de andere twee. De eerste man is bijna een kop groter dan ik. Imposant is het goede woord. Zoals altijd kijk ik eerst naar zijn schoenen; ze zijn prachtig, van bewerkt leer in een subtiele kleur blauw. Het tweede dat mij opvalt, is het horloge dat onder zijn linkermouw vandaan komt; ik gok dat het ongeveer de waarde van mijn jaarsalaris vertegenwoordigt. Hij heeft een stevige handdruk, kijkt mij aan en stelt zich voor als Hans. De tweede man is een stuk kleiner, ook omdat hij ineengedoken staat. Zijn schoenen hebben twee verschillende veters en zijn afgetrapt, zijn jas is netjes maar afgedragen. Maar ook zijn handdruk is stevig en de ogen in het gezicht kijken me helder aan. Hij moet zijn naam drie keer herhalen voordat ik hem onder de knie denk te hebben. Het is iets als Djasur; hij heeft een moeilijk te plaatsen accent.

Grandeur

Hans neemt direct het woord en vertelt hoe hij Prediker een paar keer heeft ontmoet op zijn internationale reizen. Hij neemt me bij de arm als we naar Het Concertgebouw lopen, ondertussen pratend over zijn carrière, reizen en de beroemde mensen die hij is tegengekomen. Achter ons lopen Prediker en Djasur zwijgend. “Mooi figuur, die Prediker,” lacht Hans op een gegeven moment. “Maar wel wat zwartgallig.” Ik kijk even naar achteren. Prediker trekt met een lachje één wenkbrauw op. Het doet me toch wat om Het Concertgebouw in te lopen. Misschien zijn het de mensen om me heen; het voelt alsof ik bij een uitverkoren elite hoor. Ik zie parelkettingen, mooie kleding, grijze haren; hier loopt de elite van ons land. De grandeur van het gebouw speelt ook een rol; de rode vloerbedekking, de zuilen. En de wetenschap dat dit het summum van klassieke muziek is en het Concertgebouworkest bij de beste orkesten van de wereld hoort. Ik word een beetje stil als ik door de kaartcontrole naar de garderobe schuifel.

Amicaal

Hans heeft daar geen enkele last van. Hij herkent direct een bekende, roept luid zijn naam en schiet op hem af. Ik blijf staan met Prediker en Djasur. “Waarom zijn we hier? En met ons vieren?” vraag ik Prediker. “Ik koop altijd wat extra tickets voor een concert,” vertelt hij. “Dan kan ik mensen meenemen. Ik ontmoette Djasur in de bouwmarkt om de hoek, we raakten aan de praat en het leek me mooi om hem uit te nodigen. Hij heeft nog nooit een klassiek concert meegemaakt.” “En Hans?” vraag ik hem. “Hans is inderdaad een bekende van me; hij is een nogal succesvol ondernemer, en we komen elkaar tegen bij bepaalde gelegenheden. Wellicht zegt de naam Hans Rigtenberg je iets?” Ja, die naam zegt me wel iets. Miljonair, Quote500, regelmatig in het nieuws. Ik bekijk hem met hernieuwde interesse. Het groepje mensen waar hij bij staat, straalt succes uit. Hij slaat amicaal op de schouder van een lachende vijftiger, en vanaf de plek waar ik sta, kan ik zijn bulderlach horen.

Imposant

Ik wend me naar Djasur en deel mijn bewondering voor deze plek met hem. Hij zwijgt een tijdje, kijkt me aan en knikt. “Imposant,” zegt hij zachtjes. We staan een tijdje zwijgend met z’n drieën. Dan zeg ik: “Prediker vertelde dat je niet eerder een klassiek concert hebt meegemaakt.” Djasur knikt. Dan zegt hij in afgemeten zinnen: “Niet een westers klassiek concert. Ik kom uit Oezbekistan. Ik moest vluchten vanwege het geloof.” Met een klein lachje: “In Oezbekistan had ik aanzien. Nu vul ik schappen.” 

Ineens word ik overvallen door een diep gevoel van zinloosheid

Hans heeft zich al bellend weer bij ons gevoegd, en met z’n vieren lopen we de concertzaal binnen. Op Hans’ luide telefoongesprek na klinken de geluiden er gedempt. We hebben de beste plekken die je kunt bedenken: rij dertig, in het midden. Op een rood klapstoeltje (klapzetel is een betere benaming) kijk ik om me heen. Naar de namen van de componisten aan de wanden, het prachtige plafond, de indirecte verlichting, de balkons en metershoge gordijnen. Naar de mensen die binnenkomen; keurig gekleed, vrijwel zonder uitzondering wit en boven de vijftig.

Oud, doof en afgezonderd

En ineens word ik overvallen door een diep gevoel van zinloosheid. Wat doe ik hier? In de huiskamer van de elite? Op deze stoel, die Prediker voor tientallen euro’s voor me geregeld heeft? Tussen deze mensen, die tot de meest bevoorrechte microprocent van de wereld behoren? Kan ik genieten van dit stukje rijkeluiscultuur – met naast me iemand die moest vluchten? Ik denk terug aan de stromen toeristen en Amsterdammers buiten, en vraag me af waar we het allemaal voor doen. Ik kijk naast me. Rechts kijkt Prediker tevreden voor zich uit, Djasur lijkt zijn omgeving in zich op te zuigen. En links heeft de telefoon van Hans zijn oor verlaten en ligt nu in zijn hand. Ik voel me verweesd. Het orkest komt binnen, er wordt geklapt, wat handen geschud op het podium en er valt een stilte. Dan beginnen de eerste noten; aarzelend, zoekend, alsof het orkest nog bezig is met stemmen. Dan barst het los: blazers, pauken, strijkers. De dynamiek van het stuk grijpt me bij de keel. Het is alsof mijn gevoelens van onrust en twijfel worden vertolkt in de muziek; alsof de storm uit mijn binnenste op het podium wordt uitgespeeld. Dat gebeurt nog sterker in het tweede deel van de symfonie. Gejaagde blazers, rammende pauken. Ik ben vergeten waar ik ben; er is niets meer dan ik en de muziek. Geen Concertgebouw, geen Hans, geen Prediker, geen Djasur, alleen het dwingende ritme van deze symfonie. Het is alsof Beethoven – oud, doof en afgezonderd – de jachtige zinloosheid van het bestaan in muziek heeft gevangen.

Opgezogen

Tijdens de korte stilte tussen deel 2 en 3 kijk ik even naast me. Prediker zucht met een voldaan glimlachje om zijn mond. En in Djasurs gezicht zie ik mijn eigen gevoel weerspiegeld: een mengsel van verbazing, verrukking en verdriet. Aan de andere kant kijkt Hans nog steeds op zijn telefoon. Hij buigt zich naar me toe om wat te zeggen, maar op dat moment begint het derde deel. 

 Ik hervind de rust in de muziek

Weg is mijn omgeving; ik word weer opgezogen door de klanken, die plotseling een heel ander karakter hebben gekregen. Van de woeste contrasten en de onrust naar een wiegende melancholie; van pauken en koper naar strijkers en hout- en rietwerk. Ik hervind de rust in de muziek en langzaamaan komt er weer hoop naar boven. “Heb je de kop van die trompetspeler gezien?” fluistert Hans in mijn oor als dit deel is afgelopen. Ik schrik op, schud even mijn hoofd, probeer te zien wie hij bedoelt en lach beleefd, zonder de betreffende blazer te kunnen ontdekken.

Dronken van passie

Gelukkig begint deel 4. Eerst bijna onbestemd – er komen melodieën uit de eerdere delen naar voren. Dan de overbekende melodie van ‘Ode an die Freude’, het Europese volkslied. En dan ineens een stem, een losbarstende bariton: “O Freunde, nicht diese Töne!” Hij roept op tot vreugde, en ik merk de weerstand. Wat is dit voor goedkoops? Waar is de ruimte voor het rauwe, zinloze? Maar voordat ik me kan verzetten, barst het koor onweerstaanbaar los in zijn lofzang aan de vreugde. Zonder dat ik er iets aan kan doen, verschijnt er een glimlach op mijn gezicht. Ik word ruw gestoord door Hans, die opstaat, naar zijn telefoon wijst en nogal luid fluistert: “Moet ik even nemen.” Hij loopt voor me langs en ik hoor ’m joviaal iemand groeten, voordat de deur achter hem dichtvalt. Veel tijd voor irritatie heb ik niet; daar geeft Beethoven me geen kans voor. Wat moet deze componist hebben ervaren toen hij dit lyrische gedicht van Schiller op muziek zette? Mij heeft hij in ieder geval bij de kladden als hij een koor bijna hemels laat zingen dat de vreugde het bewijs is dat er wel een lieve Vader in de hemel móét wonen.

Ongegeneerd ontroerd

En opnieuw kijk ik naast me. Ik zie Prediker, de man die me geleerd heeft hoeveel vreugde er in iets zinloos als een zandkasteel bouwen schuilt. De man die me getoond heeft dat we een Schepper hebben – of, om met dit stuk te spreken: een lieve Vader – die geeft om de lucht en de leegte, het stof en de aarde. Ik zie Prediker geboeid, nee, geobsedeerd luisteren. Ik zie Djasur, die ongegeneerd ontroerd is; die schoonheid vindt in leven waarin hij zo veel verloren is. En naast hen zie ik anderen, tientallen, honderden, gepakt door dit moment van pure vreugde, en ik denk aan wat Prediker schreef: ‘Geniet op alle dagen van je leven, die God je heeft gegeven. Het bestaan is leeg en vluchtig en je zwoegt en zwoegt onder de zon, dus geniet op elke dag.’ Hans schuift – juist als het koor het jubelende eindstuk van de 9e Symfonie inzet – weer langs me. Het kan me niet schelen. Ik eer de Schepper, ervaar vreugde en weet dat Djasur op dit moment oneindig veel rijker is dan Hans.

Geschreven door

Pieter-Jan Rodenburg

--:--