Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Prediker vraagt: 'Wil je met mij een graf uitzoeken?

'Het leven wacht en we hebben nog maar weinig tijd'

Dat we stof zijn en tot stof zullen wederkeren, heeft Prediker vaak genoeg verteld. Maar zo dichtbij als vandaag zijn die woorden nog niet eerder gekomen.

Deel:

Ouder en brozer

Deze dag is compleet anders dan ik me had voorgesteld. Dat hoeft me niet te verbazen: wie met Prediker op pad gaat, wordt altijd verrast. Meestal zijn dat positieve verrassingen, maar op dit moment moet ik moeite doen om niet in huilen uit te barsten.

Het begint, zoals meestal, met een mailtje. Van Prediker, kort en cryptisch: “Ik haal je zaterdag om 11.00 uur op. Wil je wat vertellen.” Mijn zaterdag zit – zoals altijd – helemaal vol, maar tegen Prediker zeg je geen nee; voor hem ruim ik mijn agenda leeg. Dus haalt hij me op en rijdt me naar Noord-Limburg. De hele rit zeggen we geen woord tegen elkaar. Zwijgen met Prediker voelt nooit zwaar of ongemakkelijk. Het is genoeg samen met hem te zijn. En toch, als ik naast me kijk, verbaas ik me. Prediker lijkt ouder. Brozer. Tot nu toe kende ik hem als de man die altijd alles onder controle leek te hebben – of we ons nu in de drukte van de Keulse kerstmarkt, de hitte van het Franse Zuiden of de kou van een herfstige boswandeling begaven. Maar achter het stuur van zijn dikke, elektrische bolide lijkt hij klein en peinzend.

Vage klachten

We stoppen bij een typisch dorpscafé voor een lunch. Terwijl we wachten op ons boerenbrood-met-twee-kroketten (hij)
en boerenuitsmijter (ik), neemt Prediker ineens het woord. “Ik ga dood”, zegt hij. Ik zet het glas melk, dat op weg was naar mijn mond, neer en kijk hem vragend aan. Ik heb het met Prediker vaker over de dood gehad; het is een van zijn vaste thema’s. We gaan allemaal dood, wil ik zeggen. En wat bedoel je? Of wanneer? Waaraan? Maar ik zwijg.
Dan vertelt Prediker over het afgelopen half jaar. Over vage klachten, onderzoeken, heftiger klachten, nog meer onder- zoeken en de diagnose: niet-operabel. Wat Prediker altijd al wist, wat hij haarscherp observeerde, waar hij over schreef en mij mee confronteerde, is keihard zijn werkelijkheid binnengekomen. “Ik ga dood.” Wanneer weet hij niet, maar het zal niet lang duren. “Mijn dagen zijn geteld.” 

Onze lunch arriveert. Het breekt heel even de spanning. Tijdens de lunch vraag ik hem hoe het met hem is, of hij pijn heeft, wat het met hem doet. Prediker geeft korte antwoorden. “Ik voel me verbazingwekkend goed”, “Weinig pijn dankzij de medicijnen”, en: “Dat is een heel goede vraag.” Af en toe is het even stil en eten we zwijgend onze maaltijd op. Ik proef niets, maar Prediker eet met merkbare aandacht en plezier. Als hij zijn laatste hap op heeft, zegt hij: “Wil je met mij een graf uitzoeken?” Ik begrijp hem eerst niet. Maar, legt hij uit, hij bedoelt het letterlijk: of ik mee wil bij het uitzoeken van een plek waar hij komt te liggen.

Vermolmd

Zo raken we beland op een landgoed dat gedeeltelijk een natuurbegraafplaats is. Aan weinig merk je dat hier graven liggen, het is een sereen gemengd bos. Tussen de bomen en struiken staan of hangen hier en daar houten schijven met een naam,
op andere plekken staan eenvoudige houtsculpturen. Sommige zijn vermolmd, andere vers. Op een enkele plek liggen bloemen. De beheerder vertelt ons bij aankomst dat veel van de graven in de loop van de tijd onherkenbaar zijn geworden; die zijn alleen nog te vinden door de coördinaten op te vragen. “Alles wordt onderdeel van de natuur. Die ontfermt zich over de graven”, zegt hij. Onwillekeurig parafraseer ik de woorden van Prediker: “Wij komen voort uit het stof en keren terug tot stof.”

‘Ik word stof’

Op de open plek waar Prediker wel wil liggen, komen die woorden opnieuw bij me naar boven. Voorzichtig vraag ik hem: “Wilt u daarom hier begraven worden? Omdat het hier zó duidelijk is dat we tot stof wederkeren?” Prediker knikt kort. Dan opent hij zijn ogen en zegt: “Straks ben ik er niet meer. Je zou kunnen zeggen dat ik voortleef in de gedachten van anderen.” “Of in uw boek”, vul ik aan. Prediker knikt weer. “Maar dat is schijn. Ik besta niet meer. Wat ik ben, wie ik ben, gaat voorbij. Ik zal me niet meer bewust zijn van wat er wel of niet gebeurt. Ik word Essay.indd 

stof.” Hij kijkt om zich heen. “Dus voor mij maakt het niet uit waar ik straks lig. Maar laat mijn graf geen bedevaartsoord worden; laat het een herinnering zijn dat we allemaal stof zijn en stof worden. Dat ook voor een Bijbelschrijver de tijd beperkt is.”

Eekhoorntje

Ik kijk naar Prediker, zoals hij daar staat in het lentelicht, tussen de ontluikende bomen, de lentebloemen. En ik kan het niet helpen: ik loop op hem af en om- hels hem. Prediker, die ik hoogstens een stevige hand durfde te geven. Die altijd, in alles, toch wat afstand leek te bewaren, op een enkel moment na. Maar nu lijkt hij zo breekbaar, zo menselijk, zo tijde- lijk. Heel even voel ik zijn verrassing, dan beantwoordt hij mijn omhelzing. Zo staan we een tijdje. Uit mijn ooghoek zie ik hoe een eekhoorntje langs een stam omhoog roetsjt.

We lopen zwijgend terug. Plotseling staat Prediker stil. Als ik naast me kijk, zie ik voor het eerst vandaag de glimlach waar- van ik ben gaan houden. Ieder rimpeltje in zijn gezicht, het licht in zijn ogen en zelfs de stand van zijn lichaam lijken mee te

glimlachen. “Ik ben een gelukkig mens”, zegt hij dan. “Gelukkig omdat ik geknuf- feld word door iemand die van me houdt.” Hij kijkt om zich heen. “Gelukkig omdat ik het zonlicht door de bomen zie vallen en me kan verwonderen over de kleuren en de geuren. Ik ben gelukkig omdat ik leef. Ik leef!”

Ik zie een traan over zijn wang rollen.
Het is me niet duidelijk of het er een van verdriet of geluk is, maar ook ik moet even slikken.

Bijna opgewekt

In mij stormt het. Is dit alles wat hij over leven en dood te zegen heeft? Ik wil hem vragen naar zijn geloof. Naar uitzicht
op een hiernamaals. Naar hoe hij de rol van God ziet in ziekte en dood. Maar Prediker kijkt me bijna opgewekt aan en zegt: “Gezegend bent U, God, onze Heer, koning van het heelal, schepper van de zon, die haar stralen over onze gezichten laat spelen.” Ik herken het joodse zegen- gebed. Hij heeft gelijk: we zegenen God voor wat Hij ons hier en nu geeft. Nog voor ik ‘amen’ kan mompelen, zegt Prediker: “Kom. Het leven wacht en we hebben maar weinig tijd!”

Geschreven door

Pieter-Jan Rodenburg

--:--