Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Ooit was Kerst de mooiste tijd van het jaar voor Alain…

In de aanloop naar Kerst stemt het Alain verdrietig dat hij steeds verder afdrijft van zijn jeugd, toen Kerst nog de mooiste tijd van het jaar was. Als ‘voorzichtig terugkerende kerkverlater’ ontdekt hij echter wel dat ‘het wonder’ juist precies tussen de kerk en de niet-kerk gebeurt.

Deel:

Kerstmis is voor mij met het jaar een verdrietiger feest. Niet omdat het slecht met mij gaat – integendeel – maar wel omdat ik elk jaar weer verder afdrijf van mijn jeugd. Op de basisschool kreeg ik een waxinelichtje op mijn bureau. Magisch vond ik dat. Waarschijnlijk mag het tegenwoordig niet eens meer, met het oog op brandveiligheid. Kerst was ooit de mooiste tijd van het jaar. Maar het is nu eenmaal een feit dat de onschuldige verwondering uit een gelukkige jeugd nooit weer op te roepen is. Oh bitterzoete heimwee.

Dan deel ik die verwondering maar uit aan anderen, dacht ik in mijn studententijd. Ik stond op de reservelijst om de kerstdienst te leiden, mocht de kerk dan nog zonder dominee zitten. Die dominee vonden wij op tijd – ik zat in de beroepingscommissie. Ik ging langs de huizen en door de portiekflats met folders voor onze kerstnachtdienst om ‘buitenstaanders’ naar ‘binnen’ te lokken in de heilige nacht. Op de avond zelf speelde ik op de gitaar mijn blauwe vingers warm op de stoep voor de kerk, om toevallige voorbijgangers een zalig kerstgevoel te bezorgen. Mijn plaats was in het bruisende midden der kerk.

Dit alles verloor ik.

“Als journalisten me vragen waarom, geef ik elke keer een ander antwoord. “

Ontkerkelijkt

Om de eenvoudige reden dat ik ontkerkelijkt ben. Als journalisten me vragen waarom, geef ik elke keer een ander antwoord. Dat gestamel belandt meestal niet in de eindversies van de interviews. Ik weet het niet – het gebeurde gewoon. Op een dag, met Kerst, besefte ik dat ik al maandenlang niet in de kerk was geweest. Ik liep naar mijn ‘vaste plek’ op de voorste bankjes en zag daar de tas van een ander echtpaar op mijn stoel liggen. In mijn afwezigheid hadden zij mijn zitplaats geconfisqueerd. Gelijk hadden ze. Misschien is het infantiel en achterlijk, maar ik zie nog haarscherp voor me hoe ze mij aankeken toen ik verbaasd en verlegen naar die tas keek en afdroop.

Kerst speelde zich voortaan niet meer voorin de kerk af, maar op de tweede rang. Een jaar later zelfs op het balkon. Weer een jaar later in een kerk waar ik nog nooit geweest was. Nog een jaar later staand, tegen een koude pilaar, in een stad waar ik nooit eerder gekerkt had. Fotografeer mij ieder jaar met Kerst en je hebt een tamelijk accuraat beeld van wie ik ben en wat er met mij gebeurd is. Het heilig winters ijkpunt.

Opgebrand kooltje

Er is een populair verhaal over een dominee die op huisbezoek ging bij een randkerkelijke vrouw. Toen hij ging zitten, pakte hij met de pook een stukje hout uit de haard en legde het op de schoorsteenmantel. Een avond lang luisterde hij naar alle goede en minder goede redenen van de vrouw om niet langer naar de kerk te komen, maar op het eind kreeg hij het laatste woord. Hij wees naar het uitgebluste stukje hout en zei: kijk, zo gaat het met je geloof als je niet meer naar de kerk komt. Een aardige metafoor om als kerkganger met andere kerkgangers te delen, maar hij verliest toch wat van z’n charme als je zelf zo’n opgebrand kooltje bent geworden.

Het zwartgeblakerde stompje wiens blog je nu leest, schreef het theologisch boek van het jaar. Is mijn vuur gedoofd? Dacht het niet, dominee.

De vraag die anno 2018 in de lucht hangt is: kunnen we het zonder kerk stellen? Kort antwoord: nee, dat redden we niet. Ik denk dat onze Theoloog des Vaderlands gelijk heeft wanneer hij zegt dat de meeste ontkerkelijkten ook onvermijdelijk zullen seculariseren. Dat het christendom de kerk in al haar gestalten keihard nodig heeft om te blijven overleven. Maar ik draai de vraag eigenlijk liever om. De vraag waar ik mij dagelijks onbewust mee bezighoud, is: kan de kerk het zonder kerkverlaters?

En dan zeg ik ook luidkeels nee.

Onheil en heil

Nu ik zelf weer meer dan maandelijks in de kerk te vinden ben, vaak als voorganger, soms als bezoeker, heb ik het contact met kerkverlaters niet verloren. Het zijn de kritische denkers, de lhbt’ers, de sociale activisten, de kunstenaars, de zoekers die op een bepaald punt – en toen op nog een bepaald punt en op nóg meer bepaalde punten – het deksel op hun neus kregen en de kerk met pijn in het hart tabee zeiden. Voor hen was er geen plek in de herberg, en daarmee deed die herberg zichzelf eeuwig tekort.

Op sommige momenten lukt het mij om deze mensen weer in de kerk te krijgen. Als de kerk zich op haar best laat zien, in Den Haag rondom het kerkasiel, zie ik hen besmuikt hun tijdelijke comeback maken. Als ze zich veilig genoeg voelen dankzij de open houding van een gemeenschap en/of een voorganger, hoor ik hen ineens iets zeggen dat christelijker klinkt dan ze zelf zouden willen toegeven. Soms neem ik hun muziek mee de kerkdienst in. Er is Broeder Dieleman, er is Teije en Zijn Meisjesleger, er is Pim van de Werken met een van de mooiste kerstliederen ooit (zie onder).

“Niet wij, maar zij zijn degenen die lijken op de dwarse profeten van weleer.”

Willen zij dat ik hen de kerk in breng? Vaker niet dan wel, vermoed ik – ik voel me er soms een beetje schuldig over. Hoop ik dat zij in de kerk zullen blijven? Alsjeblieft niet, zeg. Ik hoop dat ze lekker hun eigen pad zullen blijven volgen, los van onze ecclesiastische rompslomp.

Wil de kerk hen ontvangen? Oh, reken maar van wel. Als ik hen onbeschaamd voorschotel aan de kerkgangers, zorgt dat voor een ongekende stoot aan inspiratie. Door de rijen gaat een rilling van herkenning, want dit is wie we ooit wilden zijn, wie we eigenlijk moesten zijn, maar ergens hebben wij een afslag gemist. Niet zij, maar wij waren degenen die dwaalden. Niet wij, maar zij zijn degenen die lijken op de dwarse profeten van weleer. En toch moeten wij de weg blijven volgen die we nou eenmaal zijn ingeslagen.

Want dat is het kerstfeest. Het zijn de Schriftgeleerden die precies weten waar de messias geboren zal worden, maar hem toch niet gaan opzoeken. In de kerk weten ze het, maar snappen ze het vaak niet. Buiten de kerk heb je de duivel en Herodes met z’n kindermoord, maar ook de herders en het zwervende samengestelde gezinnetje. Het onheil en het heil geschieden buiten de kerk om. De kerk houdt een noodzakelijke vlam brandend, maar het echte vuurwerk vindt buiten plaats.

Zullen we dansen

Ben ik kerk of ben ik niet-kerk? Deze Kerst heb ik werkelijk geen flauw benul. Niet meer zo braaf klerikaal als vroeger, niet meer zo’n opstandige jonge zoon als later – ik zit ertussenin. En daar vind ik meer lotgenoten dan je je kunt voorstellen. Rouwende kerkverlaters, twijfelende ouderlingen, zondige voorgangers, godsvruchtige atheïsten. Precies tussen de kerk en de niet-kerk gebeurt het wonder, vindt de goddelijke conceptie plaats, zingt een engelenleger.

Kerstmis is voor mij met het jaar een verdrietiger feest. Ik zie mezelf als jongetje zitten wegdromen boven een kaarsje. Ik zie mezelf als student krampachtig mijn best doen om het vuur brandend te houden. Ik zie mezelf als beginnend theoloog gedesillusioneerd afdruipen. En nu zie ik mezelf tegen wil en dank met de dag meer ‘kerk’ en minder ‘randkerk’ worden. Een nieuwe ronde wordt geboren. Een waarin ik weer teleurgesteld zal worden, weer vergeefse inspanningen zal doen, me weer zal associëren met een instituut waarvoor ik minstens zoveel haat als liefde voel.

Ik kan niet met of zonder de kerk, dat wordt de conclusie van mijn dertigste Kerst.

De kerk kan niet met of zonder kerkverlaters,
kerkverlaters kunnen niet met of zonder de kerk.

Christus kan niet met of zonder kerkverlaters,
kerkverlaters kunnen niet met of zonder Christus.

En als je dan toch niet om elkaar heen kunt, eeuwig om elkaar heen draait, niet los en niet vast kunt,
is het dan niet gewoon het beste om elkaar eens diep in de ogen te kijken,
de boel de boel te laten,
te zeggen: God, het is Kerst,
God, wat zouden we ook moeilijk doen,
God, zullen we dansen?

God zegene de greep.
In de mensen een welbehagen.
Amen.

De weergave van deze video vereist jouw toestemming voor social media cookies.

Toestemmingen aanpassen

Alain in Café Lazarus

In de donkerste maand van het jaar klinkt er vanuit Café Lazarus hemelse muziek, vertellen we sterke verhalen en blijken er zelfs engelen onder ons te zijn.

Marleen Stelling ontvangt Alain Verheij, die met zijn boek God en ik al heeft laten zien wat de kracht van oude verhalen is. Hij neemt ons mee in zijn moderne kerstverhaal en Ntjam Rosie zingt de sterren van de hemel.

Kijk Café Lazarus met Alain Verheij op NPO Start.

Geschreven door

Alain Verheij

--:--