Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Als anorexia je dood wordt

Een klein hoopje mens, getekend door het verleden.

Deel:

Het leven begint voor Ruth Schoemaker vanaf haar zesde jaar. Verder terug kan ze zich niets herinneren. Zo weet ze nog dat ze vlak voor haar zevende verjaardag voorgoed het huis uit werd geplaatst. "Ik was heel angstig. ‘s Nachts was ik bang om te gaan slapen. Dat was de reden dat ik uit huis moest. Maar waar mijn angst vandaan kwam, was voor mij toen niet duidelijk.“
Ze was buiten achter het huis aan het spelen, met een schepje en een emmertje. "Er kwamen twee, drie mensen op me af die me oppakten en zeiden: ‘Je gaat mee, want je bent ziek in je hoofd’. Ik werd in een auto gestopt en reed weg.“

"Wat weet je er als kind van dat je ziek bent in je hoofd? Ik snapte er niets van. Voor mijn gevoel werd ik ontvoerd. Ik schreeuwde ‘papa, mama’, maar zij waren er niet. Ik voelde me afgewezen, niet geaccepteerd, het vertrouwen was weg. Ik kan niet beschrijven hoe dat voelt.“
Ruth kwam in verschillende pleeggezinnen terecht. In één daarvan werd ze mishandeld. Rond haar twintigste kwam ze in de psychiatrie terecht, waar ze seksueel misbruikt werd.

Jongensachtig
Volgens haar moeder was ze altijd al een moeilijke eter. Ze at dingen niet op en leefde eens een heel jaar op yoghurt.

Toen Ruth veertien was, vond ze zichzelf te dik, hoewel ze altijd al tenger was. "Ik wilde heel iets afvallen. Een heel klein beetje maar. Ik was helemaal niet te dik, niemand zei daar ook iets over, maar ik wilde er een kilootje af. Nu, dat lukte en ik was trots. Toen nog een kilootje. Dat lukte ook. Ik deed het niet om bewust heel veel af te vallen. Ik had het onder controle. Toen ik vond dat ik te mager werd, kon ik er ook weer een kilo, of twee, bij krijgen. Ik kon dat allemaal regelen. Als ik tachtig wilde wegen, woog ik tachtig en wilde ik negentig wegen, dan ging ik meer eten."

Bovendien voelde Ruth zich altijd vies en wilde ze geen vrouw zijn. "Ik wist niet waar dat gevoel vandaan kwam. Ik wilde jongensachtig zijn, er mocht niets van vrouwelijkheid te zien zijn. Ik haatte mijn lichaam.“ Nu kan Ruth die gedachten verklaren: "Mijn hele leven is in feite beheerd door anderen. Ik ben heel mijn leven geleefd." Ruth is door meerdere mannen misbruikt en denkt ook dat dat de oorzaak is van haar eetproblemen.

Die eetproblemen werden zo problematisch dat de diagnose anorexia gesteld werd. Ze kreeg minder weerstand, werd vaker ziek en werd er ook psychisch door beïnvloed.

Aandacht
Ruth: "Op het moment dat ik wilde veranderen, zat ik er al zo diep in, dat het een probleem werd om mijn eetpatroon te regelen. Daarom wil ik ook zo graag aan alle jonge meisjes en vrouwen die hier mee te maken hebben, zeggen: ‘Begin er alsjeblieft niet aan. Stop met lijnen, want je schiet zo snel door in anorexia. Nu kun je misschien de keuze nog maken. Als ik op mijn 14e wist wat er zou kunnen gebeuren met mij, dan was ik nooit begonnen. Ik weet dat mijn huishouding, mijn organen helemaal kapot zijn en ik weet dat ik eraan overlijd. 

Veel mensen denken dat anorexiapatiënten aanstellers zijn en denken dat ze aandacht willen. Maar waarom trekt iemand aandacht? Omdat er meer aan de hand is. Bij mij was het angst. En mijn leven bestaat nog steeds uit angst, ontstaan door mijn incestverleden. Achteraf zie ik dat dat al van voor mijn zesde jaar is. Toen was ik al angstig, omdat er dingen met mij gebeurden die niet hoorden."

Iemand die met deze problemen zit, hoeft volgens Ruth niet gelijk professionele hulp te zoeken. "Praat er met iemand over die je vertrouwt. Je denkt dat anorexia je redding is, maar het wordt je dood.“

Smaak?
Ruth ligt nu drieënhalf jaar op bed, waarin ze het laatste half jaar erg verslechterd is. "Ik heb geen honger meer. De verpleging geeft mij ‘s morgens mijn medicijnen en vla met biogarde, en daar leef ik van. Alles wat ik eet of drink, doe ik met tegenzin. Ik heb ook geen smaak meer. Ik drink nu thee, maar ik zou niet weten hoe het smaakt. Dat ben ik kwijt."

Een aantal jaar geleden kreeg Ruth er een bloedziekte bij. Haar lichaam maakt geen rode bloedlichaampjes meer aan. "Gisteren was ik in het ziekenhuis, waar de arts mij vertelde dat er niets meer gedaan kan worden. Alle behandelingen zijn stopgezet. Mijn lichaam is nu zo ver heen, dat ik eigenlijk alleen nog maar kan liggen en wachten. Soms ben ik heel benauwd en voel ik me erg ziek. Hoewel ik me ook weer niet terminaal voel. Want het kan best zijn dat ik nog wekenlang leef."

Machteloos
Geeft Ruth iemand de schuld van haar ellende? Van haar moeder heeft ze nooit begrepen waarom. Waarom ging het zoals het ging? Waarom greep ze niet in? "Mijn moeder leeft niet meer, maar ik was heel gek met mijn moeder. Ze kon alleen geen lichamelijke warmte geven, omdat zij zelf ook geen liefde heeft gekend in haar jeugd. Nee, ik geef niemand de schuld. Soms ben ik gigantisch boos op mijzelf. Dan denk ik: ‘Stommerd, waarom heb je het toegelaten’? Maar ja, ik kon me ook niet verweren.

Soms voel ik me wel heel machteloos en kan ik boos op God zijn. Ik weet dat we als mensen ook onze verantwoording hebben, maar soms roep of bid ik tot God. Want dan begrijp ik Hem gewoon niet. Vooral de laatste tijd, nu ik me zo ziek voel. Maar dan krijg ik geen antwoord. Soms snap ik het geloof niet meer. Ik weet dat God op Zijn tijd Zijn wegen gaat, maar vorige week heb ik nog aan God gevraagd om mij weg te halen. Ik vond het te zwaar, ik kon het niet meer aan.

En dan nu weer een interview. Dat zie ik dan weer als leiding, omdat ik zo nog iets door kan geven. Dat is de hand van God. Een knipoog waardoor Hij zegt: ‘Ik ben er voor je, maar Ik ga een andere weg dan jij wilt’.

Alcohol
Ruth, die christelijk opgevoed werd, deed niet meer aan het geloof dan volgens de regels drie keer lezen en een paar keer per dag bidden. "Totdat ik Elly Zuiderveld leerde kennen. Door haar leerde ik over mijn verleden te praten en kreeg het geloof een andere waarde voor mij. Ik leerde dat God niet alleen in de kerk is, maar ook hier bij mijn ziekbed. En ik leerde zien dat God geen straffende God is, maar een God van liefde, Die het lijden kent. En natuurlijk heb ik strijd met mijn geloof. Maar ik weet wèl zeker dat, als ik overlijd, het goed is. Dat ik dan mag rusten en bij God mag zijn. En daar kom ik steeds weer op uit.

Stel dat je niet gelooft. Wat heb je dan na een dag als gisteren waarin je verteld wordt dat er niets meer voor je te doen is? Ik kon vannacht nog huilen en schreeuwen naar God toe. Ik hoef niet naar de alcohol te grijpen, omdat ik bidden kan. Al is het soms alleen maar een zucht.

Ik heb nooit hoop gehad dat God mij zou genezen. Als ik zou genezen, dan zou het een wonder van God zijn, niet van medici. Maar ik wil het niet meer. Ik heb het gehad. Het is voor mij genoeg geweest. Al zou ik dan nog twintig jaar leven, en dan? Nu ben ík ziek, maar morgen kan jíj het zijn. En wat is mijn leven nu in het licht van de eeuwigheid?"

Confrontatie met de dood
Ruth merkt dat mensen in haar omgeving haar lijden heel moeilijk vinden. "Ze vinden het al moeilijk om er te zijn, terwijl dat voor mij al heel veel betekent. Mensen voelen zich machteloos, denk ik. Als ik over de dood begin te praten, dan moeten ze ineens boodschappen doen, of het begint te regenen. Mensen hebben moeite met het woord dood, de confrontatie en hebben moeite met iemand die ligt en lijdt.

Ik denk dat ik sterven niet moeilijk vind. De tussenliggende periode, zoals nu, wel. Het onbekende over wat er nog staat te gebeuren. Hoe lang gaat het nog duren? Dat vind ik nog het allermoeilijkst. Ik verlang naar de dood, naar rust, naar de Here God. Hoewel ik het vreselijk moeilijk vind om bevestigd te horen dat er niets meer voor mij te doen is. Dat is ook het dubbele. God kent mij, Hij heeft mijn lijden gezien. Hij doorgrondt en kent mij, zoals in Psalm 139 staat. Ik weet ook niet wat er gaat gebeuren, maar Hij wel."

--:--