Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Als kleinkinderen andere wegen gaan

Loslaten, omdat vasthouden een groter risico is

Een kind trekt het leven naar zich toe, een bejaarde keert zich er uiteindelijk van af. We kunnen lijden als kinderen of kleinkinderen andere keuzes maken in hun geloof dan wijzelf. Hoe ga je daarmee om?

Deel:

Die keer dat ik zijn handje niet meer omklemde en hij twee stapjes deed en toen koddig door z’n benen zakte. Die keer dat hij voor het eerst achterbleef in zijn kleuterklasje, ik zwaaide nog een paar keer achter het raam en draaide me met een diepe zucht om. Die keer dat ik hem, met fietshelm en al, een zetje gaf en riep: “Ga maar, toe maar!” Die keer dat ik hem niet meer tilde in het zwembad, maar liet drijven… Het waren heel letterlijke momenten van loslaten, die heel figuurlijke momenten bleken. Ik raakte hem lichamelijk niet meer aan, maar ook geestelijk gunde ik hem zelfstandigheid. En als ouders verzucht je dan weemoedig tegen elkaar: “Ja, opvoeden is toch voortdurend loslaten…”

Zijn grootouders zie ik dat hele proces weer op een eigen manier doormaken. En zijn overgrootouders, mijn grootouders, ook weer. Ondanks al die levenservaring is zoiets toch weer nieuw en onbekend. Het heeft een eigen verdriet en vreugde. Want hoe doe je dat: loslaten als (over)grootouders? En specifiek: hoe doe je dat als je (achter)kleinkinderen wegen gaan die je vervreemden of zelfs angsten bij je oproepen?

‘Zij sluiten hun mond’

Ik heb het mijn grootouders nog maar eens gevraagd. We hebben er vaker gesprekken over gehad, maar ik bezocht onlangs weer mijn oma van moederskant (92) en mijn opa van vaderskant (94). Ze zijn beiden moe, levensmoe. Ze wachten op het einde. “Het hoeft van mij niet meer zo,” zegt mijn oma letterlijk. “Het is op,” zo drukt mijn opa het uit. Bij ons zoontje is het precies andersom. “Wat voor leuks gaan we vandaag doen?” vraagt hij soms als hij ’s ochtends bij ons in bed kruipt. Hij rent naar het leven toe, mijn grootouders slepen zich ervan weg. Hij slurpt het leven gretig op, zij sluiten hun mond. Ons zoontje heeft honger, levenshonger, mijn grootouders hebben genoeg gehad.

Ons zoontje zou nooit leren fietsen als ik hem bleef vasthouden

Eeuwige redding

Een oude kerkelijke tekst beschrijft het leven als “niet anders dan een voortdurend sterven.” Dat lijkt me rijkelijk overdreven, maar breder gezien klopt het wel: we moeten met de jaren telkens meer loslaten. En als ik mijn oma en opa vraag naar waar zij dan hun controle laten gaan, beginnen ze allebei meteen over hun kleinkinderen die niet meer of anders geloven. Zij zijn gereformeerd en als ik erover doorvraag wat dan hun zorg precies is, beginnen ze allebei over hun eeuwige redding. Ze vermijden het woord hel, maar dat bedoelen ze wel: stel je voor dat die lieve kleinkinderen straks onophoudelijk worden gekweld…

Hoe gaan ze er dan mee om? Wat is een manier om met dat gruwelijke vooruitzicht te leven? Ook daar geven ze allebei, los van elkaar, hetzelfde antwoord. “Je moet het overgeven aan God, het is in zijn hand. We weten niet hoe Hij oordeelt, niemand kent zijn wegen.” En hóé je dat dan overgeeft, zelfs daarin zijn ze gelijkluidend: “Je bidt, elke dag bid je voor je kleinkinderen.” Let op die je-vorm die ze allebei gebruiken, wat een soort vanzelfsprekendheid lijkt uit te drukken.

Onwetendheid

In een klierige bui – mijn opa vindt dat nog wel vermakelijk – kan ik deze houding ‘volksvrijzinnigheid’ noemen. Daarmee bedoel ik de manieren waarop gewone kerkmensen gewend zijn de officiële gereformeerde leerstellingen af te zwakken. Want die dominee mag dan wel zo stellig verkondigen dat wie niet gelooft later eindeloos wordt gekweld, daarmee valt in de praktijk niet te leven. Dus moet je als verstandige toehoorder, die vaak anders dan die dominee concrete mensen kent en liefheeft over wie dit gaat, redeneringen vinden om het een beetje draaglijk te houden. En dus hebben talloze generaties gereformeerde kerkmensen – net als tegenwoordig de meeste evangelischen – een beroep gedaan op hun onwetendheid. Want de leer kent dan officieel wel Gods oordeel, in de praktijk is het alleen leefbaar als wij die niet zo goed kennen.

Op die manier is loslaten een heel gelovige daad

Grote afkeer

Ik waardeer dit enorm. Al was het maar omdat we als gewone mensen dit voortdurend doen. Het is eigen aan podiums – of het nu kansels of columns zijn – dat er stelligheden worden verkondigd die in het alledaagse leven niet werken. Je stemt misschien Geert Wilders, maar in de praktijk heb je wel gewoon te dealen met die ene Marokkaanse buurman die eigenlijk reuze-aardig is. Je baas tettert dan van alles over targets en efficiency, maar jij hebt een kind dat ziek in bed ligt. En die dominee? Ook zijn preken moet je een beetje kneden om er wat lucht in te krijgen.

Die lucht zit ’m in onze onwetendheid. Als we vasthouden en de controle proberen te handhaven, menen we te weten hoe de situatie in elkaar zit en wat daarin het goede is. We menen dit stiekem ook beter te weten dan anderen. Vermoeiend en contraproductief. Ons zoontje zou nooit leren fietsen als ik hem bleef vasthouden. Die kleinkinderen krijgen alleen maar een grotere afkeer van het geloof als hun grootouders, zeg, wekelijks een vrome Bijbeltekst opsturen. (Dit gebeurt, heb ik uit eerste hand vernomen.) Hoe meer we moeten loslaten, des te vaker we tegen onszelf moeten zeggen: “Je weet het niet.” Dat jochie kan het beste beoordelen wanneer hij zijn fietsstuur moet corrigeren. En die ongelovige kleinkinderen – we weten niet wat in hun hoofd omgaat. Echt niet.

Gelovige daad

Loslaten doen we, omdat vasthouden een groter risico is. En dat betekent per definitie een diepe innerlijke verscheurdheid die met het leven is gegeven. Toen ik ons zoontje de eerste keer een zet gaf met zijn fietsje, belandde hij uiteraard binnen twee tellen in de prikkelbosjes. Maar als ik dat niet had gedaan, kon hij nu nog steeds niet fietsen. En als mijn (groot)ouders mijn lange haren en mijn kerkverlating van destijds niet hadden geaccepteerd, had ik nu niet mild over hun geloof kunnen oordelen en was ik vast niet meer teruggekeerd naar een versie ervan.

Als Maria Magdalena de opgestane Jezus als eerste herkent, omhelst ze hem, maar Hij reageert met: “Houd me niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen…” Een wonderlijke, paradoxale uitspraak. Je zou toch zeggen dat ze Hem juist kan vasthouden nu Hij er nog is. Elke generatie Bijbeluitleggers breekt er weer zijn hoofd over. Als ik mijn duit in het zakje doe: Jezus lijkt te bedoelen dat ze hem ruimte moet geven zijn eigen weg te gaan. Ze moet hem, met al haar goede bedoelingen en al haar toewijding, niet in een hokje stoppen. Op die manier is loslaten een heel gelovige daad: liefdevol God de ruimte geven zijn eigen wegen te gaan.

Gods innerlijke conflict

Zoals God ook ons loslaat. Laatst vertelde een vader me dat hij pas iets van God begon te begrijpen toen hij zijn eerste kind kreeg. Die voortdurende spanning die je voelt tussen willen ingrijpen en dan je toch weer terugtrekken… Dat is het innerlijke conflict, de verscheurdheid misschien wel, die God zelf moet ervaren. Vreemd genoeg is het daarom juist in ons loslaten, dat we ons verbonden kunnen voelen, omdat we allemaal voortdurend moeten loslaten, omdat God zelf moet loslaten. Dat is wat we delen. Die diepe neiging om toe te springen – zoals mijn grootouders als ze de telefoon in hun hand hielden om hun kleinkinderen te vermanen – en er dan toch in slagen je in te houden.

Beeld: Gerdien van Delft-Rebel

Geschreven door

Reinier Sonneveld

--:--