Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Arenda Haasnoot:‘Als kind had ik al zondebesef’

Wat kreeg Arenda van huis uit mee over God en het geloof en waar staat ze nu?

Wanneer de kleine Arenda Haasnoot vroeger niet kon slapen, keek ze naar de sterren. Daar kreeg ze dan “een godsgevoel” van; die grote God had al die sterren in Zijn hand. Nu is ze PKN-predikant in Spijkenisse, maar als tiener moest ze weinig van God hebben. Hij had haar favoriete opa weggenomen, dacht ze. “Toch zag ik na het uitgaan ’s nachts weer diezelfde sterren.”

Deel:

“Mijn ouders leven heel eenvoudig. Als kind vond ik dat maar saai. Tot mijn dertiende hadden we niet eens een kleuren-tv, terwijl al mijn vriendinnen dat wel hadden, inclusief spelletjes en films. Bij ons thuis was het stil, hoogstens stond de radio zacht aan. Maar ín mij bemerkte ik een bepaalde onrust. Daarom zocht ik steeds meer de grenzen op. Dat begon al in de laatste jaren van de lagere school. Vriendinnen en hun oudere broers deden gewoon dingen die van hun ouders niet mochten; dat vond ik – als oudste van drie kinderen – súperspannend. Leven in de brouwerij. Tegelijk had ik geen reden om thuis stennis te gaan schoppen, want er was niks mis met mijn ouders. Ze stonden met beide benen in het leven en waren in hun geloof heel oprecht. Daar ben ik altijd al gevoelig voor geweest. Bij hen was het veilig, liefdevol, warm. Niet in woorden, wel in sfeer. Tegenwoordig verlang ik vaak terug naar wat meer van die stilte van vroeger, naar méér eenvoud en rust.”

Arenda als kind
Arenda als kind.

Altijd al zondebesef gehad

“In mijn vroege jeugd werd weinig over het geloof gepraat. Wij lééfden het geloof. Ik zag de oprechtheid van mijn ouders, het geloof werd mij niet op een vervelende manier ingeprent. Mijn vader was actief in de kerk, mijn moeder faciliteerde dat, en zij bad altijd voor haar kinderen. We lazen elke maaltijd uit de Bijbel, en voor het slapengaan baden we steevast ‘Ik ga slapen, ik ben moe’. Waar ik me trouwens enorm aan erger, is de kritiek op die bekende alinea: ‘’t Boze dat ik heb gedaan, zie het Heere toch niet aan. Schoon mijn zonden vele zijn, maak om Jezus’ wil mij rein.’ Alsof dat kindonvriendelijk zou zijn. Bij mij gingen die zinnen juist direct m’n hart in, het gaf woorden aan hoe ik me vaak voelde. Als kind had ik altijd al zondebesef – geen idee waar dat vandaan kwam – en via dit lied kon ik ermee bij Jezus terecht. ‘Jezus in het zachte gras, die mensen liefhad en genas,’ zoals Gezang 463 zingt.”

Aan welke jeugdzonden denkt dominee Haasnoot dan zoal? Lachend: “Ruziemaken met m’n broertje, rotgeintjes uithalen bij de buren. Smurfensnot door de brievenbus gooien, zodat het zakje op de mat kapot viel. Of we deden verstoppertje in het bloemenveld van mijn opa, terwijl hij die bloemen nog moest verkopen. Hadden wij z’n oogst verpest. Tja…”

Het avondgebed met daarin ‘de vele zonden’ gaf Arenda een gevoel van veiligheid, een schone lei, vertelt ze. “Iets vergelijkbaars ervoer ik in de gereformeerde kerk (synodaal) waar we naartoe gingen. Dat was in Katwijk, waar het gros hervormd was. Als we daar liederen zongen en uit de Bijbel lazen, gaf me dat ook een veilig gevoel. Zo van: God ziet mij, ik kan altijd bij Hem terecht.”

Bij mij gingen die zinnen juist direct m’n hart in

Niet aan het avondmaal

De jonge Arenda luisterde altijd actief mee met de preek. Als ze iets niet begreep, dacht ze: waarom maakt die dominee het moeilijker dan de Bijbel doet? “Zo moeilijk is dit verhaal niet, hoe kun je daar dertig minuten lang zoiets ingewikkelds van maken? Ik begreep ook niet waarom ik niet aan het avondmaal mocht – ik hield toch van Jezus? En dan preekte de dominee ook nog precies in de avondmaalsdienst over ‘Laat de kinderen tot Mij komen’! Dat begreep ik niet. Heilig verontwaardigd was ik, zeker toen ik verderop in de kerkbanken zag hoe een jochie een klap op z’n hand kreeg omdat hij stiekem een stukje brood van de schaal pakte.

Thuis begon ik er maar niet over. We spraken achteraf sowieso niet of nauwelijks over de kerkdienst, mede omdat mijn moeder van huis uit geen goede ervaringen had met napraten over de preek – dat werd altijd ruzie.

Als tiener heb ik m’n ouders wel verweten dat ze niet wat opener waren over hun geloof. Niet helemaal terecht, want ze leefden hun geloof wel degelijk. Toch brak dat gesprek iets open. M’n vader begon opeens uit z’n hoofd te bidden, dusdanig stuntelig dat ik er de slappe lach van kreeg… Vind je dat zielig voor hem?” Schuldbewust lachje: “Ja, ik was een verschrikkelijk kind. Als ik – ook nu nog – de slappe lach krijg, is dat niet tegen te houden. En het gebeurt altijd op momenten dat het écht niet kan. Bijvoorbeeld als iemand tijdens een kerstnachtdienst op het verkeerde moment inzet.”

Opgaan in evangelische gemeente

Via vrienden kwam Arenda, inmiddels 17 jaar oud, bij een evangelische gemeente terecht. Daar legde de evangelist de Bijbel in haar ogen duidelijker uit dan de dominees in haar eigen kerk. Ze kwam bewust tot geloof en gaf zich volledig aan deze gemeente. “Ik deed aan alles mee, van evangeliseren tot aan oppassen bij de voorganger. Al m’n zakgeld ging de collectezak in. Ik had zelfs een paar maanden geen contact meer met mijn ouders. M’n moeder zei achteraf: ‘Ik dacht dat ik je kwijt was.’”

Voor die hoogmoed schaam ik me achteraf

Arenda besprak haar nieuwe inzichten met haar ouders. “Maar op een onprettige manier, alsof ik opeens wist hoe het zat. Voor die hoogmoed schaam ik me achteraf. M’n moeder was best geïmponeerd door de evangelische vrijmoedigheid, maar m’n vader ging er niet in mee. Dat leverde heftige discussies op. ‘Denk jij nou echt dat dat kleine cluppie het opeens helemaal is, na al die eeuwen kerkgeschiedenis, en dat daar intern niks speelt?’ Hij heeft achteraf gelijk gekregen.”

Schoppen tegen het geloof

Het deed Arenda’s ouders in ieder geval deugd dat het wel snor zat met haar geloof, want enkele jaren eerder schopte ze er nog tegen. “Ik was boos op God, omdat hij mijn favoriete opa had weggenomen, mijn geloofsvoorbeeld. Tijdens het tuinieren vertelde opa mij altijd over God, en als hij ’s avonds moest spreken op de jongelingsvereniging, deed hij de generale repetitie voor mijn broertje en mij. Dat schoppen had trouwens weinig zin. Zoals Psalm 139 zegt: je kunt Hem niet ontvluchten. Want als ik na het uitgaan ’s nachts omhoogkeek, zag ik weer diezelfde sterren als vroeger toen ik niet kon slapen. Dan keek ik gauw weer naar beneden. ‘Dan zie ik U tenminste niet, doei.’”

‘Ik voelde zijn overlijden aankomen’

De 13-jarige Arenda had het extra moeilijk met het overlijden van haar kerngezonde opa, omdat ze vooraf aanvoelde dat dit zou gebeuren. Dat kon ze maar niet plaatsen. Arenda herinnert zich die laatste ontmoeting met haar opa nog goed. “Bij het afscheid wist ik dat het de laatste keer was, dus ik rende terug, pakte hem vast en wilde hem niet meer loslaten. Ik huilde de hele avond, omdat ik wíst dat er iets ergs zou gebeuren. De volgende dag wilde m’n moeder huilend iets vertellen, maar ik zei: ‘Ik weet het al: opa, zeker.’”

Hij is de God van leven en dood

Eerst bracht deze gebeurtenis haar bepaald niet dichter bij God, later juist weer wel. “Ik begon te beseffen dat mijn voorgevoel bij God vandaan moest komen; dat Híj het blijkbaar aan mij had verteld. Mijn ontzag is erdoor gegroeid. Hij is de God van leven en dood.”

God is geen Sinterklaas

De regelmaat van het Bijbellezen heeft Arenda van haar ouders overgenomen bij de opvoeding van haar vijf kinderen. De vaste gebeden heeft ze aangevuld met gebeden uit het hart. “Dat heb ik mijn kinderen ook zelf leren doen. Ik leer hun ook de geestelijke wapenrusting bidden, en ik vertel dat God geen Sinterklaas is die al je wensen vervult, noch je vriendje. Ik wil dat ze weten dat het niet vanzelfsprekend is dat ze in de hemel komen, maar dat Jezus daarvoor nodig is. En dat God van je vraagt om betrokken te blijven bij de kerk.”

Lees ook: Marcel Zimmer drumde als dreumes én op de EO-Jongerendag
Lees ook: Marcel Zimmer drumde als dreumes én op de EO-Jongerendag

De zondagen zien er in huize Haasnoot wel vergelijkbaar uit met vroeger. “Hoewel, ik zeur niet over huiswerk. Maar we gaan geen ijsje halen of naar een restaurant, en we doen ook niet iets waarvoor we iemand anders op zondag moeten laten werken.”

Met kinderen tussen de 10 en 22 jaar oud bid je niet meer dezelfde gebedjes-voor-het-slapengaan als vroeger, dat snapt Arenda heus wel, maar toch vraagt ze haar kinderen nu en dan hoe het eigenlijk staat met dat avondgebed. Lachend: “Dat vinden ze een beetje gênant. Ik moet me daar niet mee bemoeien, zeggen ze.”

Geschreven door

Wilfred Hermans

--:--