Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Els van Dijk: ‘Het was vanzelfsprekend dat ik een stoere eigenheimer was’

Wat kreeg Els mee over God en het geloof en waar staat ze nu?

Het hart raken, een vuur ontsteken. Dat probeert Els van Dijk sinds 2001 als directeur teweeg te brengen bij haar studenten aan de Evangelische Hogeschool in Amersfoort. De bron voor haar bevlogenheid vindt ze onder andere bij haar opa, die in de Tweede Wereldoorlog stierf met een gebed op zijn lippen.

Deel:

Op de knietjes bidden voor het bed als ritueel voor het slapengaan: het is een van de vroegste geloofsherinneringen van Els van Dijk (64). Maar het feit dat ze ook haar ouders een keer geknield zag bidden, maakte een veel diepere indruk. “Een paar van die grote mensen voor wie je respect hebt, toch op hun knieën voor het bed zien zitten? Dat vond ik bijzonder,” blikt Els terug. “Noem het verootmoediging, of afhankelijkheid: woorden die ik als kind vast nog niet kende.”

Spijkerbroeken

Els groeide op als tweede in een gezin van zes. Ze heeft een oudere zus, drie jongere zussen en een broertje. Toch kan ze zich niet herinneren dat ze met haar zussen gespeeld heeft. “Zeker de zus onder mij speelde veel met poppen. Een rare bezigheid, vond ik.” Ze fronst haar wenkbrauwen: “Heb jij weleens een warm contact gehad met een pop? Ik niet, hoor! Ik vond de jongensachtige dingen veel leuker: ik heb de hoogste bomen en veiligheidsmasten beklommen. Als er maar uitdaging in zat, deed ik het. Later liep ik in een spijkerbroek met chloorvlekken – vast een gruwel in de ogen van mijn moeder, die altijd keurig netjes gekleed ging. Ze zal er vast iets over gedacht hebben, en toch heeft ze nooit gezegd: ‘Els, stop nou met die stomme spijkerbroeken.’”

Els van Dijk: ‘Ik kreeg alle ruimte om mezelf te zijn.’
Els van Dijk: ‘Ik kreeg alle ruimte om mezelf te zijn.’. Credits: Ruben Timman.

Stoere eigenheimer

Met een glimlach: “Kennelijk was het in ons gezin niet raar dat ik een stoere eigenheimer was. Sterker nog: het was vanzelfsprekend. Ik kreeg alle ruimte om mezelf te zijn. Misschien is het daarom niet eens zo gek dat ik elk jaar steevast dezelfde vraag stel aan nieuwe EH-studenten: ‘Ben je vrij? Durf je anders te zijn dan anderen?’ Vaak kijken ze me dan moeilijk aan. Maar ik ga verder: ‘Is deze vraag bedreigend of bevrijdend?’ Meestal vinden studenten het een bedreigende vraag. En waarom? ‘Dan val ik buiten de boot,’ zeggen ze dan.” Hoofdschuddend: “Een vooringenomenheid die helemaal niet waar is. Natuurlijk krijg ik weleens kritiek omdat ik niet doorsnee ben. Maar meestal weten mensen dat heel goed te waarderen. ‘Jullie zijn stuk voor stuk voortgekomen uit de oorspronkelijke gedachten van God, wonderlijk toch?’ zei ik vorige week nog tegen mijn studenten. ‘En waarom doe je nu zo je best om niet op te vallen en niet anders te zijn dan anderen? Dat is toch raar? En toch is dat wat er in deze wereld gebeurt, en daar doen christenen net zo hard aan mee.”

Terug naar vroeger: hoe typeert u het geloof van uw ouders?
“Oprecht, maar ook zoekend. Mijn ouders gingen naar een christelijk-gereformeerde kerk, die daarvoor een gereformeerde gemeente was. De hele kerkelijke gemeente had zich omgeschreven van het ene kerkgenootschap naar het andere. Dat had iets te maken met de rol van Gods genade in je leven. Mijn moeder vond het moeilijk om die genade aan te nemen. Mijn vader ging wel aan het avondmaal, maar mijn moeder niet. Ik was dan zo’n type dat vroeg waarom dat was. ‘Ik weet niet of ik wel genoeg van de Here Jezus hou,’ antwoordde ze. Waarop ik reageerde: ‘Nou, ik wel. Natuurlijk hou ik van de Here Jezus.’ Ik weet niets meer van dat gesprek, maar later vertelde mijn moeder dat die uitspraak haar aan het denken zette. Ze werd vrijmoediger, durfde meer te ontvangen van God.”

Plundertocht

Ze vervolgt: “Mijn ouders waren tieners toen ze de Tweede Wereldoorlog meemaakten. Zeker voor mijn moeder had dat grote gevolgen, want in ’44 schoten de Duitsers haar vader dood. Vlak voor zijn huis, zomaar. Ze zochten iemand met dezelfde achternaam, maar ze hadden toevallig de verkeerde te pakken. Hij was pas 38 en liet een gezin met zeven kinderen na. Mijn moeder, de oudste, ging op plundertocht om voedsel te zoeken voor de rest. En dan ben je 14, hè? Dat moet je nu eens aan een kind van 14 vragen.

Maar mijn opa – ik heb hem nooit gekend dus – stierf vol geloofsovergave, met een gebed op zijn lippen. En dat heeft dan weer diepe indruk gemaakt op mijn moeder.”

Drukte zo’n traumatische gebeurtenis een stempel op jullie opvoeding?
“Mijn moeder heeft er niet dramatisch over gedaan: het was gewoon een gegeven dat veel invloed had op haar jonge leven. Een moedige vrouw is ze. Sinds kort ligt ze in een hospice. Met haar 90 jaar is ze nog kraakhelder – ze had gráág nog langer geleefd – maar haar lichaam is op. Vorige week zei ik tegen haar: ‘Mam, weet je dat ik altijd van jullie geleerd heb? Jullie hebben veel moeilijke dingen in jullie leven meegemaakt, maar jullie probeerden daar zó mee om te gaan dat er kracht van uitging.’ Die geestelijke weerbaarheid van mijn ouders, daar heb ik altijd diep respect voor gehad. Verdriet niet ontkennen, maar het doorléven. En daarna ook de vraag stellen: dit is een gegeven, hoe gaan we daar op zo’n manier mee om dat het ook constructief en positief is? Misschien hebben ze die wijsheid wel als winst uit hun oorlogsverleden meegenomen.”

Haar ogen beginnen te twinkelen: “Nu ik het zo vertel, zie ik veel rode draadjes naar mijn werk met de studenten. Ik denk weleens: waar komen de belangrijke waarden in mijn leven vandaan? Dan blijken ze elementaire diepe gronden te hebben, die ik altijd als vanzelfsprekend heb ervaren.”

Als er maar uitdaging in zat, deed ik het

Van generatie op generatie wordt er zo veel doorgegeven…
“Ja… Of niet. Dat merken we hier ook. Ik voel me bevoorrecht, zeker als ik het afzet tegen de verhalen die ik soms van studenten hoor. Als ik hier op een ouderavond de ouders probeer mee te nemen in wat jongeren van ons als volwassenen nodig hebben, zijn ze vaak geraakt. Bevlogen lopen ze de school weer uit. Fantastisch natuurlijk: dan gebeurt er iets. Hier bij de EH proberen we niet een theorietje te vertellen, maar het hart te raken, het vúúr te ontsteken. Tegelijkertijd denk ik: Els, je vertelt niets bijzonders. Je vertelt gewoon over het leven zoals God het bedoeld heeft.” Ze zucht: “Dat die bevlogenheid niet vanzelfsprekend is, vind ik eng. Blijkbaar zijn er te weinig vuurtjes.”

Herders

Als het even kan, staat de deur van Els’ eenvoudige directeurskamer – in het hart van het EH-gebouw – open. Jaarlijks volgen meer dan tweehonderd jongeren het EH-basisjaar of het kortere EH-traject. Daarvan wandelen tientallen studenten geregeld bij haar binnen voor een goed gesprek. “Als ze voor advies komen, zeg ik nooit: ‘Zo moet het.’ Ik zit daar niet als een oudere vrouw die het allemaal beter weet, maar als gesprekspartner die vanuit levenservaring een spiegel kan voorhouden. Het stomste wat je kunt zeggen tegen een gameverslaafde? ‘Dat is echt slecht, hoor. Zonde!’ Dat weet zo’n student zelf toch ook wel? Ik veroordeel ze niet, maar zeg simpelweg: ‘Wat wil je? Wil je vrij zijn? Wil je weer de regie krijgen over je eigen leven?’” Ze wijst naar de zwartleren vergaderstoel aan de andere kant van de tafel: “Of dan vertelt hier een meisje over haar seksuele activiteiten waarvan ik gruw, die ik verschrikkelijk vind voor haarzelf. Als ze hier zenuwachtig aan tafel zit te trillen, kan ik alleen maar denken: och, meisje, meisje. Hoe kan ik dan zeggen: ‘Je bent fout bezig?’”

Dat bevlogenheid niet vanzelfsprekend is, vind ik eng

Wat zegt u wel?
“‘Het kan ook anders.’ Dát is wat ze wil weten: of het ook anders kan. In het evangelie lees ik de uitnodiging om tot Christus te komen. Jezus zelf dreigt ook niet, maar komt altijd met genade, met uitnodiging. Dat is de manier waarop ik ook de studenten probeer te benaderen. In mijn boekenkast staat een heel oud boek met de prachtige titel Aan moeders hand tot Jezus. Volgens mij is dat de taak die je hebt als opvoeder, of in welke rol dan ook: mensen bij Jezus brengen.”

‘Aan moeders hand’: ziet u zichzelf als een soort moeder van de studenten?
“Nee, nee, dat vind ik niet het goede woord. Ik zie de studenten wel – als ik het zo mag zeggen – als schapen die door de Herder aan ons toevertrouwd zijn. Ik vind het fantastisch als een student aan het eind van het jaar op het podium zegt: ‘Dank je wel dat jullie onze herders wilden zijn.’ Kennelijk hebben jonge mensen van nu behoefte aan herders: aan Jezus als Goede Herder, maar ook aan volwassenen die vertegenwoordiger zijn van die Herder. En dat is mijn verlangen, om die plek in te nemen. Niet om tussen Jezus en hen in te staan, maar om ze naar de schaapskooi te brengen. Dat is toch geweldig werk?”

Lees ook: Hoe laat je kinderen opgroeien tot vrije mensen?
Lees ook: Hoe laat je kinderen opgroeien tot vrije mensen?

Wat zou u missen als u het geloof niet had?
“Fundament en perspectief. Ik zeg altijd tegen studenten: als ik die twee dingen niet aan jullie kan meegeven, wat doe ik hier dan nog? Dan zou ik vandaag nog de sleutel inleveren en vertrekken. Anders zou ik ze alleen nog maar kunnen vertellen: ‘Het is een rotwereld waarin je leeft, volwassenen maken er een zootje van met ruzie en oorlogen. Het is een grote ellende, maar succes! Ik hoop dat je het redt.’ Nee, ik zou het niet meer wéten. Ik zou stoppen.”

Beeld: Ruben Timman

Geschreven door

Arianne Ramaker

--:--