Ga naar submenu Ga naar zoekveld

‘Ik wil loslaten, ik wil me overgeven aan een liefde die groter is dan ikzelf’

Deel:

Job heeft lang getwijfeld of hij zich zou laten dopen en belijdenis zou doen. Of hij wel geschikt was als gelovige. In dit blog vertelt hij waarom hij ondanks die twijfel toch gelooft in het geloof. En hoe hij uiteindelijk een beslissing nam. 

‘En? Voel je je nu ook anders?’, vroeg mijn vriendin. Het was de zondagavond na mijn doop- en belijdenisdienst. Ik zei: ‘Ik voel meer rust. Maar verder niets bijzonders eigenlijk.’ Dat was misschien een iets te laconiek antwoord. Want de rust, een gevoel van evenwicht, was die avond diep in mij verankerd.

Ik heb belijdenis gedaan en ben gedoopt. Ik heb lang getwijfeld of ik het moest doen. Heel lang. Eigenlijk heb ik pas op de donderdag voor de dienst de beslissing genomen.

Mijn wankelmoedigheid kende meerdere oorzaken. Een daarvan is dat mijn wending naar het geloof – je kunt het ook een terugkeer noemen, al vind ik het lastig om het geloof van mijn jeugd te koppelen aan mijn huidige geloofsbeleving, al weet ik dat ik die koppeling wel moet maken – vooral een zaak van het hoofd is.

Ik en de ander

Ik heb het hier vaker gezegd: voor mij heeft het christelijk geloof – en dan met name de liberale invullingen ervan – een filosofische en morele diepgang die zijn gelijke niet kent. Het is een levenshouding die van deze wereld een betere plek maakt, als er tenminste oprecht en zonder viering van het eigen gelijk, gestalte aan wordt gegeven.

Geloof leidt, als het goed is, tot een actieve en activistische manier van leven waarin altijd het belang van de ander voorop staat. Waarin het draait om de agape, de belangeloze, onvoorwaardelijke naastenliefde, zoals Jezus die heeft voorgeleefd en die door Paulus en de vroege kerk van een theologische basis is voorzien.

Het is een levenshouding waarin je niet jezelf hoeft te bewijzen door successen te behalen en te vieren – zoals in onze huidige meritocratische samenleving – maar waarin je je identiteit ontleent aan je relatie tot anderen en de Ander. Waarin je niet zelf je identiteit hoeft vorm te geven, maar waarin die je geschonken wordt.

Kan ik dat wel?

Ik vraag mezelf voortdurend af: Kan ik dat wel? Ben ik niet veel te veel op mezelf gericht? Leef ik niet te veel in mijn hoofd? Doe ik wel genoeg voor mijn medemens? Denk ik voldoende aan mijn naaste? Maak ik de liefde van Christus wel waar? Mijn antwoorden op die vragen zal ik je, maar vooral mezelf, besparen.

Mijn geloof is vooral een zaak van het hoofd. Intellectueel kan ik het uitstekend voor mezelf verantwoorden. Filosofisch en ethisch vind ik de liberale, postmoderne (of beter: post-postmoderne) varianten van het christelijk geloof, waarbij de waarheid niet een objectief gegeven is, maar iets dat moet worden waargemaakt in je geleefde leven, veel overtuigender dan de atheïstische (en trouwens ook de theïstische) alternatieven.

Voor mijn vriendin is God een vanzelfsprekende aanwezigheid, maar voor mij is het een worsteling met voortdurende twijfel

Maar geloof is ook en vooral een zaak van het hart en het lichaam. En ik schiet niet alleen tekort in het doen, ik voel het ook zo weinig. Ik ken de verhalen van mensen die aangeraakt zijn door God of die een religieuze ervaring hebben gehad. Voor mijn vriendin is God zelfs een vanzelfsprekende aanwezigheid, maar voor mij is het een worsteling met voortdurende twijfel.

Geef je aan iets over dat groter is dan jij

Voor mij komt God het dichtst bij als ik op de racefiets zit, naar muziek luister, in de bergen wandel met mijn vriendin en als we in de kerk zitten. Dan kan ik me in een liefdevol verband één voelen met alles en iedereen om me heen. Maar is dat God? Is dat een religieuze ervaring?

‘Je kunt het niet afdwingen’, zegt onze dominee altijd. ‘Je kunt je er alleen voor openstellen. En daarvoor moet je jezelf los durven laten, de controle uit handen geven en je overgeven aan iets dat groter is dan jij. En waarvan je nooit zeker weet of het bestaat.’

Geloof is genade, ik weet het. Daarom ga ik naar de kerk. Daarom heb ik me laten dopen. En omdat ik geloof in het geloof heb ik belijdenis gedaan. Ik weet dat die diepe rust die ik op die zondagavond en de dagen erna ervoer – en die nu alweer een herinnering is – misschien wel een voorbode van die genade is. Ik weet ook dat ik die genade misschien wel nooit zal ervaren en altijd zal blijven worstelen.

Een vreemd, bijna bizar ritueel

‘Het is toch ook een beetje poppenkast’, zei ik na mijn doop tegen mijn zus, die speciaal uit Brussel was overgekomen om erbij aanwezig te zijn. ’Een vreemd, bijna bizar ritueel…’ Ze zei: ’Nou en? Wat geeft dat? Het is een soort intentieverklaring. Dat je aangeeft hoe je je leven wilt leven. Wat is er mis mee om dat in de vorm van een ritueel te gieten?’

Ik blijf op zoek naar rationele verklaringen en een eenduidige logica.

Zij is een stuk verder dan ik in het proces van loslaten. Ik wil maar controle houden en blijf op zoek naar rationele verklaringen en een eenduidige logica. Ook al weet ik dat die logica een illusie is en dat ‘de rationeel denkende mens’, die zich laat leiden door de inzichten van de wetenschap, een fictie is van hooguit een paar honderd jaar oud. Een fictie bovendien waarvan nog nooit een levensecht exemplaar is aangetroffen op aarde, want het zijn altijd de hartstochten en verlangens die ons leiden.

En toch ben ik in mijn diepste wezen omkleed met die fictie, die misschien wel mijn grootste zonde is. Ik hoop dat mijn doop daarvan een beetje heeft afgewassen.

Want daarom heb ik uiteindelijk besloten (of werd die beslissing me geschonken?) om me toch te laten dopen: ik wil loslaten, ik wil me overgeven aan een liefde die groter is dan ikzelf, aan God, die alle verstand te boven gaat. Ik wil Jezus navolgen in mijn geleefde leven, het goede doen en het Koninkrijk mee helpen waar maken, als deel van het lichaam van Christus.

Niet ten koste van anderen

Als dooptekst heb ik meegekregen Filippenzen 2, vers 5: ‘Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had.’ Dat beschouw ik als een opdracht. Om niet toe te geven aan de wil tot macht, aan aanzien en hebzucht en de viering van het eigen gelijk, die altijd ten koste gaan van anderen en tot geweld en liefdeloosheid leiden. Om het goede te doen, samen met anderen, ondanks mezelf.

Na de doop en belijdenis zongen we een van mijn favoriete liederen: Ga maar gerust van Sytze de Vries uit Het liefste lied van Overzee. Dat lied verwoordt waarnaar ik verlang:

Ga maar gerust, want ik zal met je mee gaan
Ik ben je baken, ook in de diepe nacht
Ik ben de stem, die steeds in jou zal opstaan
Ik ben de hand, die op je vriendschap wacht
Ik ben het licht dat voor je voeten uitgaat
Ik ben de wind waardoor je adem haalt

Ga maar gerust, want ik zal met je mee gaan
Ik ben de zon, waardoor het donker knielt
Ik ben de groet, waarmee ook jij kunt opstaan
Ik ben de hoop, dat zaad diep in je ziel
Ik ben het lied, dat fluistert in de bomen
Ik ben de dag, die schemert in je droom

Ga maar gerust, want ik zal met je mee gaan
Ik ben de liefde, die een mens je schenkt
Ik ben de hoogste toon, die je kunt aanslaan
Ik ben de verte, die verlangend wenkt
En, kom je thuis, de laatste mist verdwenen
ben ik de hand, die al je tranen wist

Ik wil gaan met God, die ons is aangezegd in de Bijbel en de christelijke traditie. Ik beloof dat ik mijn best ga doen, hoe onvolkomen en onbeholpen ook.


Job van Schaik (52) woont in Groningen en werkt op de cultuurredactie van Dagblad van het Noorden. Hij groeide op in de Vergadering van Gelovigen, maar nam op z’n 17e afscheid van God en van het geloof. Sinds een tijdje bezoekt hij met zijn vriendin regelmatig de eredienst in de Laarkerk in Zuidlaren (PKN). Voor Lazarus doet hij verslag van zijn zoektocht.

Geschreven door

Job van Schaik

--:--