Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Isaac Goldfinger overleefde elf concentratiekampen

'Ik stel geen vraag aan God'

Waarom stond God dit toe? Het is een vraag die miljoenen mensen over de hele wereld stellen als ze denken aan de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog. Temidden van al die vragen heft een oude man zijn ogen naar de hemel. Als hij woorden uitspreekt, zijn dat geen vragende, maar dankende woorden. Dat terwijl hij de hel van dichtbij zag; hij overleefde elf Duitse kampen en werd gered uit een massagraf.

Deel:

In de veel te kleine barakken in Auschwitz leven duizenden mensen; het zijn niet meer dan schimmen. Ze hebben hoofdwonden en luizen en lopen verdwaasd van de honger op en neer. Als er iemand dood neervalt, is het Isaacs taak ze op een kar te laden en af te voeren. Bij sommigen zijn gedeeltes van het lichaam gesneden, als voedsel voor degenen die nog leven.
Isaac Goldfinger opent zijn ogen en komt terug uit zijn herinnering. De barak om hem heen is nu leeg en er klinkt een zacht getjilp van vogels. Isaac opent zijn mond en zingt met hen mee. Hebreeuwse woorden vullen de lucht met een klaagzang. Na afloop is het stil. “Dit was het gebed dat ik zong,” zegt Isaac zacht. “Dat het Nazi-regime mocht stoppen en dat ik de kracht zou krijgen om dit alles te overleven.”

Drekzak

Samen met twee Nederlandse documentairemakers ging Isaac terug naar die plekken waar hij nu nog nachtmerries van heeft. Vandaag de dag slikt hij pillen om zijn herinneringen de baas te kunnen. De reis begint in zijn geboortedorp Tropie in Polen. In april 1941 deporteert de bezetter het Joodse gezin naar een getto in Nowy Sacz. Isaac komt in een werkkamp terecht. Hij ontsnapt en verstopt zich bij zijn ouders in het getto. Als hij wordt opgepakt, ziet hij zijn ouders voor het laatst. Ze overleven de oorlog niet en tot op de dag van vandaag weet Isaac niet hoe ze zijn omgekomen. In het volgende werkkamp maakt hij de gruwelijke wispelturigheid van de Duitsers aan den lijve mee. “Op een dag moesten we een waterleiding zoeken. Toen we de pijp gevonden hadden, snauwde een Duitser: ‘Klim uit die greppel, drekzak.’ Eenmaal eruit, kreeg ik een klap met een schep. Toen ik bloedend neerviel, sprak de man tot zijn hond: ‘Pak hem! Het is een Jood.’ De hond beet me in het gezicht, maar ik was gewend om met honden om te gaan. Toen ik ‘af’ zei, liep de hond weg. Vervolgens kreeg ik 25 zweepslagen, terwijl iedereen moest toekijken. Ik moest de slagen hardop tellen. Als ik mij vergiste, begonnen ze weer van voren af aan. Aan het eind moest ik de beul bedanken voor de afranseling.”
Na diverse andere werkkampen wordt Isaac opnieuw afgevoerd; naakt en hongerig arriveert hij in 1943 in Auschwitz.

Chloor

In dit concentratiekamp werkt Isaac als metselaar onder de beruchte Mengele. In de barak waar hij slaapt, is het tjokvol. De barakleider gebruikt een jongen als seksslaaf. Na een tijd verveelt de jongen hem. Isaac vindt de jonge man tussen de doden die hij elke dag moet afvoeren naar de brandende ovens. In de barak probeert hij de mensen met wonden te helpen. “Bijna iedereen was gewond. Toen we aankwamen in het kamp werden we met botte scheermesjes helemaal kaal geschoren, en gewassen met koud water en chloor. Je werd om niets geslagen, het was een grote ellende. Bijna iedereen was naakt. Ik smeerde mezelf ‘s morgens in met sneeuw om aan de temperatuur te wennen. Op een of andere manier paste mijn lichaam zich aan, maar velen verloren ook het leven door de kou.” Hij herinnert zich de gesprekken op zondag over het geloof. “We kwamen bijeen in barak 27. God was het onderwerp van bijna elke discussie. De gedachte dat dit alles een straf van God was, kwam vaak voorbij. Er waren Joden die veel gestudeerd hadden en het Oude Testament uit hun hoofd kenden. Maar gestudeerd of niet, niemand wist het antwoord op deze ellende. Ik hoorde al die toespraken aan en bleef geloven. Het moet een geloof vanuit de hemel geweest zijn. Ik bad wat ik kon. Vijf minuten in de ochtend en als het lukte in de nacht.” Met zijn vinger in de lucht: “Ik zeg je; God was daar! Wat er ook gebeurde, we hebben een goede God. Ik bad of Hij mijn lijden wilde verlichten, of Hij de Nazi’s wilde laten verliezen zodat we ooit weer in vrijheid het leven konden vieren.”

Genadeloze vrieskou

Temidden van alle slechtheid, mag Isaac soms ook een glimp opvangen van goedheid. “Zo was er een commandant die mij een pakketje bracht. Hij legde het voor mij neer, en vertrok snel weer.” Hij sluit zijn ogen en vervolgt met een gelukzalige glimlach: “Er zat een stuk vers brood in. Ik kan het nu nog proeven.”
Het brood smelt op zijn tong, maar de verschrikkingen gaan door. Isaac wordt opnieuw getransporteerd en weer is er de angst voor de gaskamer. “Daar hoefde ik gelukkig niet in, maar wel zag ik andere dingen die ik niet in woorden kan vatten. Ik heb het daar uitgeschreeuwd van ontzetting. En het was er zo koud!”
Als hij met vele anderen wordt getransporteerd naar Mauthausen, overleeft het merendeel dit niet. In de open wagons is er geen beschutting voor de genadeloze vrieskou. Isaac overleeft omdat hij in een gesloten wagon zit.

Absoluut een wonder
Isaacs ogen tranen van ouderdom, als hij verdergaat. “Er zijn nog geen boeken verschenen, nog geen woorden bekend en nog geen beelden geschoten die uitdrukken wat ik heb meegemaakt.” Met een zucht: “En dat zal ook nooit gebeuren.” Waarom besloot hij dan toch om zijn verhaal vast te leggen? Met een simpel gebaar steekt Isaac zijn arm in de lucht. Daar tekenen zich de cijfers 161154 grauwzwart op zijn huid af. “In het concentratiekamp Auschwitz kreeg ik dit nummer op mijn arm gebrand. De man die dat deed, was goed op de hoogte met het Hebreeuws. Opgeteld is de som 18. De achttiende letter in het Hebreeuws staat voor Chai; dat betekent leven. De man zei mij dat ik zou leven. Het is een absoluut wonder dat dat uiteindelijk ook gebeurd is; een verhaal dat doorverteld moet worden aan latere generaties.”

Victorie

Het verhaal van Isaac wordt steeds wonderlijker. In april 1945 komt hij in kamp Gunskirchen terecht. “Ik leed aan tyfus en bloedde door de dysenterie. Ik was niet meer dan een zak botten. Een SS’er vond dat ik besmettelijk was en zei dat ik maar dood moest. Mijn tegenwerpingen ten spijt, stak hij een bajonet door mijn zij en werd ik buiten bewustzijn in een massagraf gegooid.”
Hij wordt niet wakker in de hemel, maar in een wit ziekenhuis in Salzburg. “Een vriend had mijn wond gehecht en me elke keer bovenaan op het graf gelegd. Toen de Amerikanen ons kamp bevrijdden, vonden ze mij.” Zo komt het dat Isaac Goldfinger de getatoeëerde cijfers op zijn arm draagt als een teken van victorie. Een teken van leven, en niet van leed. Als hem later wordt aangeboden om het cijfer gratis te laten verwijderen, slaat hij dat af.

Geen vraagteken
Een aantal jaar na zijn herstel gaat Isaac in Israël wonen. Hij trouwt met Sarah, die haar eigen littekens aan de oorlog heeft overgehouden. Ook zij verloor haar ouders en zat in een concentratiekamp. Halverwege de jaren vijftig heeft Isaac een levende ontmoeting met zijn verleden. Een kampcommandant uit Mauthausen komt het uitzendbureau binnenlopen waar hij op dat moment werkt. “Alles kwam terug. Hij stond symbool voor alles wat me was afgenomen. Mijn wraak was niet meer dan dat ik hem een aantal malen hard in zijn gezicht sloeg; ik wilde hem niet doden. Als God de hele mensheid alles heeft vergeven, wie zou ik dan zijn om dat niet te doen?”
Na een stilte constateert hij: “God heeft het laten gebeuren.” Er staat geen vraagteken achter die opmerking. “Als ik Hem in het echt zal ontmoeten in de hemel, heb ik geen vraag aan God. Ik zal Hem danken dat ik mocht overleven en dat ik mijn vrouw Sarah mocht ontmoeten. Dat ik elke dag naast haar wakker mocht worden.” Hij wijst naar de lucht. “Dat zeg ik niet uit mezelf. Het is ‘Ruach’. Het is de Heilige Geest.”

Armoede

Het indrukwekkende verhaal van Isaac Goldfinger is in een documentaire vastgelegd. Toen de film in februari dit jaar in zijn thuisland Israël werd gedraaid onder holocaustoverlevenden, was dat een emotionele gebeurtenis. Tijdens deze bijeenkomst bleek dat tienduizenden holocaustoverlevenden onder de armoedegrens leven. Ze hebben te weinig geld voor voedsel en medische zorg. Op de vraag van journalisten waarom ze nooit aan de bel getrokken hadden, was het antwoord: ‘Wij zijn dit toch gewend?’ De Helping Hand Coalition, waarvan Goldfinger erevoorzitter is, zamelt geld in voor hun levensbehoeften. Ook diverse Nederlandse organisaties zijn daarbij betrokken, waaronder Schreeuw om Leven.
 

--:--