Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Naastenliefde? ‘Ik ben niet zo goed met mensen die zich anders gedragen dan ik verwacht…’

Esther is niet zo goed met verwarde mensen. Maar als ze bij de supermarkt een warrige oude man aantreft, zit er niks anders op dan hem te helpen en zichzelf over haar ongemak heen te zetten…

Deel:

Twintig jaar was ik, toen ik één dag vrijwilligerswerk deed in The Cleft, een daklozenopvang van Jeugd met een Opdracht in Amsterdam. Al lopend naar het pand in de binnenstad voelde ik me stiekem een heel goede christen: ik ging zorgen voor mensen die aan de rand van de maatschappij leven. Daartoe roept Jezus toch meerdere keren op in de Bijbel. Al de verhalen flitsten door mijn hoofd: de barmhartige Samaritaan, de teksten over het kleden van de naakten en het bezoeken van gevangenen. Het voelde goed wat ik ging doen, nota bene op mijn vrije dag.

Ik lijk op m’n moeder

Bij binnenkomst zag ik een aantal mannen met een onverzorgd uiterlijk aan tafels zitten. Mijn plek was in de keuken, waar ik hielp met het opwarmen van soep. Daarna zette ik me over mijn schroom heen en schoof bij mannen aan tafel. De één vertelde me een onsamenhangend verhaal. De ander rook niet zo fris. Een derde vroeg of ik al een vriend had. Mán, wat voelde ik me ongemakkelijk!

Ik lijk op mijn moeder, hoor ik vaak. Ik zie de gelijkenis ook, maar mijn moeder is héél goed in het zorgen voor onvoorspelbare mensen. Ze werkte met dementerende ouderen die onsamenhangende verhalen vertelden en niet altijd fris roken. Lief of agressief op haar reageerden. Knoeiden met eten. Met bewondering keek ik naar haar uitoefening van naastenliefde.
Maar bij mij bleef bij die ene keer. Ik kwam tot de conclusie dat ik niet goed was in het omgaan met mensen die zich anders gedragen dan ik verwacht. Mensen die door hun omstandigheden en geschiedenis onvoorspelbaar zijn. Ik faalde in naastenliefde.

Onverzorgde oude man

Het is eind maart 2021, vrijdagmiddag vijf uur. Zeventien jaar nadat ik bij The Cleft soep uitdeelde. Ik fiets naar de supermarkt om wat laatste ingrediënten voor het avondeten te kopen. Al snel sta ik weer buiten, zet mijn winkelwagen terug en probeer mijn volle tas vast te maken in het kinderzitje op mijn fiets.

Vlak bij mij loopt een oudere man onrustig heen en weer. Hij heeft een onverzorgde baard en een muts op, een plastic tas met boodschappen in zijn hand. Zijn ogen kijken zoekend rond en hij mompelt tegen zichzelf: ‘Is dat mijn brommer? Nee, toch niet. Of wel?’ Hij pakt zijn portemonnee en haalt er een kentekenbewijs uit, kijkt van het kaartje naar een scooter die aan de zijkant van supermarkt staat geparkeerd. Hij loopt erheen, kijkt naar de scooter en zegt: ‘Nee, dat is ‘m niet. Of wel?’

Net als een paar andere voorbijgangers kijk ik zo onopvallend mogelijk naar wat de man doet. Inmiddels loopt hij langs het fietsenrek en mompelt dat hij z’n fiets hier toch érgens had neergezet. Of was hij met de brommer? Opnieuw loopt hij naar de geparkeerde scooter en haalt een sleutel uit zijn jaszak. Hij wil de sleutel in het slot steken, maar aarzelt. 

Ik ben immers geen held

Ik kan het niet meer aanzien en verras mijzelf met de vraag: ‘Kan ik u helpen, meneer?’ De man zegt zonder me aan te kijken dat hij niet meer weet waar z’n fiets staat. Dat hij misschien met de brommer is gekomen. Ik vraag of ik zijn kentekenbewijs mag zien. Het kenteken correspondeert niet met het kenteken van de scooter en dat vertel ik hem.

Paniek. De man laat zijn tas boodschappen op de grond zakken en loopt bij me vandaan, opnieuw langs het fietsenrek. Een harde vloek komt over zijn lippen. En nog één. Een paar mensen kijken de man na en vervolgen hun weg. Ik wacht en twijfel, want ik ken mezelf. Ik ben immers geen held wanneer het om verwarde mensen gaat. Ik houd nog steeds van heldere communicatie en voorspelbaar gedrag. Ineens zet ik me over mijn ongemak heen en loop de man achterna.

‘Meneer? U zei dat u uw fiets zoekt? Wat voor fiets heeft u?’ De man kijkt me nog steeds niet aan. Hij vertelt me dat hij een gewone fiets heeft. Dat hij de fiets niet op slot heeft gezet. Inmiddels loopt hij boos heen en weer langs het fietsenrek en vloekt nog een keer. Opnieuw loopt hij naar de scooter.

‘Nee, deze was niet van u, weet u nog? We hebben naar uw kentekenbewijs gekeken’, zeg ik rustig. ‘Is er iemand die ik voor u kan bellen?’ Nee, schudt hij. Hij heeft geen telefoonnummers bij zich. Toch haalt hij wat vergeelde foto’s en briefjes uit z’n portemonnee en bekijkt de voor- en achterkant. Geen telefoonnummers.

‘Ik vergeet zoveel’

‘Kom’, zeg ik. ‘Neem uw boodschappen maar mee.’ Samen lopen we het plein over naar de andere kant waar meer fietsen staan. Mensen kijken ons na. Midden op het plein stopt de man opeens bij een scooter die daar geparkeerd staat. ‘Zou deze van mij zijn?’ Ik begin de moed te verliezen, dit kan heel lang gaan duren. Opnieuw zoekt hij naar zijn kentekenbewijs, maar dan zie ik het nummerplaatje. Dit ís zijn scooter.

De man pakt zijn sleutel en steekt hem twijfelachtig in het contact. De motor start. De opluchting is van zijn gezicht af te lezen, en ook van het mijne. ‘Erg hè, wat erg’, verontschuldigt hij zich. ‘Ik vergeet zoveel, ik weet het allemaal niet meer. Net als m’n vader. Die had dat ook.’
Hij pakt mijn schouder vast. ‘Dank u wel hoor mevrouw, dank u wel.’ Hij kijkt me nu voor het eerst aan en zijn ogen staan warm. De anderhalve meter wordt overschreden, maar ik laat het toe. Ik wens hem het beste en loop terug naar mijn fiets en mijn boodschappen en haal opgelucht adem.

Naastenliefde

Ik fiets naar huis en voel een onbekende warmte in mijn hart. Ik realiseer me dat ik over mijn ongemak heen ben gestapt. Dit had iedereen kunnen zijn: mijn vader of ikzelf over dertig jaar of eerder. Ik hoop dat er dan iemand is die over zijn ongemak heen stapt voor mij. De gedachte ontroert me.

Ik rijd onze achtertuin in en zet mijn fiets op slot. Mijn man kijkt me vanuit de keuken vragend aan. In de woonkamer vertel ik hem en zoontjes waarom ik later ben. Ik voel me geen goede christen. Ik voel waar naastenliefde toe in staat is, wanneer wij ons over ons eigen ongemak heen zetten.

Geschreven door

Esther Kaper

--:--