Op drie momenten in de paastijd staat Petrus oog in oog met Jezus
En altijd weer pakt het anders uit dan Petrus dacht...
Op drie momenten in de paastijd staat Petrus oog in oog met Jezus - of met zijn opstanding. En altijd weer pakt het anders uit dan Petrus dacht.
1. Ernstig én grappig hanengekraai
Tussen Jezus en Petrus heeft het verbaal altijd geknetterd. Dat was niet erg. Doordat Petrus sneller sprak dan hij nadacht, floepte er nogal eens wat uit. Jezus kon hem dan direct van repliek dienen en de leerlingen die eromheen stonden, leerden van hun botsing. Niemand twijfelde eraan dat die twee op elkaar gesteld waren. Soms passen mensen goed bij elkaar omdat ze erg op elkaar lijken. Soms passen mensen goed bij elkaar omdat ze zo anders zijn. Dat laatste was met Jezus en Petrus het geval.
Het beste voorbeeld daarvan vind je in het midden van de evangeliën. Volgens veel uitleggers vormt een uitspraak van Petrus het keerpunt in Jezus’ aardse verhaal. Petrus is namelijk de eerste bij wie het kwartje valt, de eerste mens die het ronduit durft te zeggen tegen Jezus: “U bent de messias, de Zoon van de levende God.” Als dank voor die zeer gelovige belijdenis krijgt de visser, geboren als Simon, zijn nieuwe naam Petrus: de rots waarop Jezus zijn kerk zal bouwen. Mooier kan het niet worden, zou je zeggen. Jezus heeft zijn lievelingsleerling aangewezen.
De vonken vliegen eraf
Maar een paar Bijbelverzen verderop gaat het alweer mis tussen de Heer en zijn rots. Als Jezus begint te spreken over zijn lijden en sterven, wijst Petrus Hem fel terecht. “God verhoede het, dat zal U zeker niet gebeuren!” Door die vrijpostigheid staat Petrus het plan van Jezus in de weg. Dat gaat natuurlijk niet, en daarom roept Jezus: “Ga terug, Satan, achter Mij!” De vonken vliegen ervan af, maar nergens lezen we dat Petrus boos wegloopt of dat Jezus hem ontslaat als discipel. Blijkbaar kunnen ze vreselijk veel van elkaar hebben.
Plotseling hoort hij zichzelf nog vloeken ook
In die context zie ik ook de woordenwisseling die Jezus en Petrus hebben tijdens het laatste avondmaal. Jezus zegt bedroefd dat al zijn leerlingen Hem zullen afvallen in de aanloop naar zijn dood. Petrus antwoordt direct: “Misschien zal iedereen U afvallen, ik nooit!” Ook nu geeft Jezus hem lik op stuk door te zeggen dat Petrus Hem eigenlijk juist als éérste zal afvallen – Petrus zal Jezus verloochenen, tot driemaal toe, nog voordat de haan gekraaid heeft. De andere leerlingen zitten erbij, horen het aan, en maken in hun hoofd stilletjes notities. Het is prettig dat Petrus durft te zeggen wat zij allemaal denken.
Gezicht spreekt boekdelen
En dan komt alles in een stroomversnelling terecht. Jezus wordt gearresteerd en zit vast in het paleis van de hogepriester. Petrus kan niet dichterbij komen dan op de binnenplaats van dat paleis en zit daar tussen de knechten in de buitenlucht. Niet alleen zijn woorden, maar ook zijn gezicht spreekt boekdelen. Iedereen ziet zijn zorgen en herkent zijn markante kop: dit is een prominente volgeling van Jezus. De mensen verzamelen zich om hem heen en wijzen met hun vinger.
Nog voordat Petrus heeft nagedacht, heeft hij het al met klem ontkend. “Ik weet niet waar je het over hebt”, zegt hij, maar hij doet dat onwillekeurig in dialect. “Ik ken die man niet”, probeert hij nog, en plotseling hoort hij zichzelf nog vloeken ook. Niets helpt, de menigte weet met de seconde zekerder dat deze druk pratende man bij Jezus hoort. Er is geen ontsnappen mogelijk. Of Petrus nou wil of niet, en wat hij ook voor vreselijke of geweldige dingen zegt, hij hoort onmiskenbaar bij Jezus. Wat een voorrecht, eigenlijk.
Verraad en wroeging
Dan kraait die haan. Dus Jezus zit op tientallen meters afstand, met dikke muren tussen Hem en Petrus, maar toch is er contact. Petrus heeft zich zojuist minstens drie keer een wankele rots betoond en wéér heeft hij zijn mond voorbijgepraat. Normaal gesproken zou Jezus hem onmiddellijk logenstraffen door een welverdiende verbale tik uit te delen. Nu doet Hij dat ook, maar niet met zijn eigen stem – Hij spreekt via de haan tot Petrus.
Petrus verlaat het paleiscomplex en huilt bitter, vertelt het Bijbelverhaal. Had Jezus toch weer gelijk gehad. Het is een verhaal van verraad en wroeging, van vriendschap en verdriet. Al eeuwenlang vertellen we het huiverend aan elkaar, omdat het niet alleen iets over Petrus zegt, maar ook over ons. De haan is een symbool van onze onmacht en opstandigheid. Maar ook van Jezus’ genade – zo ernstig als die scène was, zo grappig is het hanengekraai toch ook. Iets in mij zegt dat Petrus en Jezus daar in de hemel al bijna tweeduizend jaar samen om lachen.
2. ‘Dag Petrus’, zeggen de doeken
Petrus wilde Jezus altijd graag helpen. Soms mocht dat, soms niet. Op drie momenten in de paastijd staat Petrus oog in oog met Hem - of met zijn opstanding. En altijd weer pakt het anders uit dan Petrus dacht.
Petrus was te midden van Jezus’ leerlingen altijd haantje-de-voorste, maar het gekraai van een haan heeft daar een einde aan gemaakt. Nu staat hij buitenspel. Dat moet vreselijk voor hem zijn geweest. Tot die tijd was hij de belangrijkste discipel. Nooit was hij afwezig als Jezus iets bijzonders meemaakte. Altijd had hij zijn woordje klaar. Vaak probeerde hij Jezus te helpen, en soms mocht dat nog ook. Soms ook niet. Toen Jezus boven op een berg ineens begon te stralen en Mozes en Elia naast Hem verschenen, wilde Petrus een tent voor alle drie de heiligen opslaan. Dat mocht niet. Toen Jezus werd gearresteerd, wilde Petrus vechten. Ook dat mocht niet.
Hij heeft het tot het laatst toe geprobeerd, Petrus. Hij zat op de binnenplaats van het paleis waar Jezus gevangenzat, en dichterbij kon hij onmogelijk komen. Dat hij tegen omstanders loog dat hij Jezus niet kende, kan zelfs een list zijn geweest. Door te ontkennen, kon Petrus op dat plein blijven. In de buurt van Jezus, voor als Hij Petrus’ charisma nodig zou hebben, of alsnog zijn vechtkunst. Je weet maar nooit wanneer Jezus op me wil bouwen, denkt hij; dan sta ik paraat. Aan mij zal het zeker niet liggen: ik ben een rots.
Van alles vergeten
Daarin vergist Petrus zich. Geen mens kan Jezus écht een handje helpen tijdens de kruisiging. De meest trouwe volgelingen van de Messias – een grote groep vrouwen – staat machteloos huilend toe te kijken. De rest is gevlucht. En Petrus? Die vergeet van alles. ’s Nachts ging Jezus diepbedroefd en doodsbang de tuin in om te bidden. Hij vroeg of zijn vrienden, onder wie Petrus, met Hem wilden waken – maar ze vielen in slaap. Wie zit er nou te slapen terwijl een dierbare in grote nood verkeert? Niet zijn verloochening, maar dat wegdommelen is Petrus’ grootste fout.
Dat wegdommelen is Petrus’ grootste fout
Daags na Jezus’ kruisdood wil Petrus natuurlijk niets liever dan een nieuwe kans. Hij heeft zijn lesje geleerd, weet waar hij staat en weet vooral ook wat hij níét kan: Jezus redden. Het moet andersom. Als iemand hier iemand redt, is het Jezus die Petrus redt. Maar nu zit hij vooral versuft voor zich uit te kijken. Natuurlijk met spijt over zijn eigen acties, maar daar moeten we ook niet te overdreven over doen. Hij is, samen met alle andere leerlingen van Jezus, vooral in diepe rouw gedompeld.
Open graf
Maria uit Magdala besluit vroeg in de morgen naar het graf te gaan met geurige kruiden en balsem. Zij is de eerste die het ziet: het graf is open. Er is iets gebeurd. Toch gaat ze niet naar binnen: Maria gaat vlug naar de andere leerlingen toe. Niet iedereen gelooft haar, maar Petrus en Johannes weten wel beter en gaan met haar mee. Ze rennen, vertelt de Bijbel. Ja, natuurlijk ren je dan. Na Maria komt Johannes als tweede aan bij het open graf. In tegenstelling tot haar durft Johannes naar binnen te kijken, maar hij blijft bij de opening staan.
Pas als derde is Petrus aan de beurt. Niet meer de snelste jongen van allemaal, niet meer degene die overal met zijn neus bovenop staat. Dan had hij maar wakker moeten blijven toen Jezus hem vroeg om te waken – en zijn mond moeten houden in plaats van Jezus te verloochenen. Maar hier staat hij dan. Het graf is open en de anderen durven niet te gaan kijken. Dat komt goed van pas: Petrus staat erom bekend dat hij graag als eerste zijn neus in allerlei zaken steekt. Zelfs in het open graf van zijn meester.
‘Dag Petrus’
Binnen vindt hij de doeken waarin Jezus lag. Hij is opgestaan en heeft die doeken niet meer nodig. Het beste nieuws ooit krijgt Petrus als eerste te zien – maar hij moest er eerst een vrouw voor geloven, en een andere leerling moest de weg voor hem banen. Hij mag zijn waar Jezus is, als hij maar ruimte geeft en luistert. Eenmaal binnen kijkt Petrus overmand door emoties om zich heen en ziet daar de laatste knipoog van Jezus: de doek die Jezus’ gezicht had bedekt, ligt apart. Netjes opgerold. Als hij er lang naar blijft staren, lijkt het net alsof zich letters vormen op de doek: “Dag Petrus, goede vondst!”
3. Bij de kibbeling stopt het gekibbel
Jarenlang was Petrus visser geweest tot een merkwaardige rabbi hem als leerling inlijfde. Nu is die rabbi niet meer in levenden lijve op aarde. Wat moet je dan doen? Dat wat je altijd gewend was: vissen. De hele nacht zit hij met zijn vrienden en collega’s op de boot, maar ze vangen niets. Bijzonder vervelend. Alsof er een spelletje met hen wordt gespeeld, zo lijkt het wel. En dat is ook zo.
’s Morgens klinkt er een stem vanaf de kant: “Hebben jullie soms iets te eten?” Nou, dan moet je je ochtendhumeur wel heel goed opzij kunnen schuiven om vriendelijk te antwoorden. Zeker als de vreemdeling ook nog eens zegt dat je je net aan de andere kant van de boot moet hangen, en dat je dan wél veel vissen zult vangen. Misschien is Petrus te moe of wanhopig om te protesteren – of heeft hij veel lessen in zachtmoedigheid geleerd. Hij gooit het net aan de andere kant uit, en warempel: 153 grote vissen. Hier is iets aan de hand.
Voeding van boven
Weer heeft een ander het als eerste door: Johannes roept dat dit de Heer wel moet zijn. Pas dan valt bij Petrus het kwartje. Maar hij zorgt wel weer dat hij er als eerste is: hij springt in het water en zwemt en waadt naar het land. Daar ziet hij Jezus inderdaad zitten. Jezus die allang brood en vis klaarmaakt. Je denkt toch niet dat hij Petrus nodig heeft om zijn maag te kunnen vullen? Het ging altijd al andersom: de voeding komt van boven.
We weten dat Jezus vervolgens drie keer aan Petrus vraagt of hij van Hem houdt. Dat doet Hij niet uit onzekerheid, maar voor Petrus en voor ons. Drie keer kun je Jezus verloochenen; drie keer krijg je de kans om je liefde voor Hem hardop te hernieuwen. Terwijl Petrus dat doet met een buik vol brood, vis en verdriet, geeft Jezus hem zijn definitieve roeping: weid mijn lammeren, hoed mijn schapen, zorg voor mijn kudde. Dat is echt leiderschap. Niet dat je vooroploopt en overal de aandacht en de eer krijgt, maar zórgen voor de hele groep.
Martelaar voor Jezus
Nadat dit gesprek heeft plaatsgevonden, volgen er wat minder bekende zinnen van Jezus: “Toen je jong was deed je zelf je gordel om en ging je waarheen je wilde, maar wanneer je oud wordt zal een ander je handen grijpen, je je gordel omdoen en je brengen waar je niet naartoe wilt.” Volgens de evangelist is dat een verwijzing naar Petrus’ uiteindelijke dood als martelaar voor Jezus. Maar er is misschien nog wel iets meer aan de hand.
Die liefde is het enige waaraan ik nooit heb getwijfeld
Controle en maakbaarheid betekenen veel voor Petrus. Voor wie niet, eigenlijk? We hebben de zaak allemaal graag zelf in de hand en willen niet afhankelijk zijn. Toch is dat precies wat Petrus heeft moeten leren. Terwijl hij dacht de vicevoorzitter van Jezus’ beweging te zijn, viel hij in slaap toen Jezus hem nodig had. Verloochende hij Jezus zodra hij onder druk kwam te staan. Daarom staat hij nu voor zijn Heer met lege handen. Hij heeft Jezus niets te bieden. Niet eens een simpele vis – terwijl hij nota bene visser is!
Open handen
Pas nu Petrus begrijpt dat hij de wereld niet kan redden, en dat hij Jezus en zichzelf ook niet kan redden, is hij bruikbaar materiaal voor God. Die lege handen zijn ook open handen, en open handen kunnen worden gevuld. Petrus mag, voordat hij weer zijn drukke, actieve en bezige zelf gaat zijn, eerst van Jezus ontvangen wat er nodig is. Het is niet zijn zwaard, niet zijn visnet. Niet zijn grote mond, niet zijn behulpzaamheid. Alles begint bij genade, en die ultieme les leert Petrus pas echt nu hij hier op het strand staat. Met barbecuegeur en al.
Bij deze kibbeling stopt het levenslange gekibbel van Petrus met Jezus. Eindelijk ziet hij de zaken zoals ze zijn: Jezus is Gods Zoon, en ik ben een sterveling. Hij moet mij redden en ik mag Hem volgen. Zonder Hem zou ik mijn broekriem niet eens kunnen vastmaken. De lege handen van Petrus liggen open voor Jezus. “Heb je Me lief?” vraagt Hij. “Die liefde”, antwoordt Petrus, “is het enige waaraan ik nooit heb getwijfeld.”
Geschreven door
Alain Verheij