Ga naar submenu Ga naar zoekveld

Gert-Jan Segers ontmoet Vonne van der Meer (schrijfster) en Bert Keizer (levenseindekliniek)

Deel:

Alleen al het woord euthanasie zorgt bij veel christenen voor een kramp. Toch kiest CU-voorman Gert-Jan Segers voor een echt gesprek met schrijfster Vonne van de Meer (die in haar laatste boek over een levenseindekliniek schreef) en Bert Keizer die in de levenseindekliniek werkt. Gert-Jan schrijft erover in z’n nieuwste boek Hoop

Onlangs las ik de roman Winter in Gloster Huis van Vonne van der Meer. Die gaat over een levenseindekliniek, waartegenover een soort ‘reddingskliniek’ wordt geopend voor spijtoptanten. Het verhaal leest lekker weg, maar bevat natuurlijk ook een pittige polemiek. Ik wilde graag de auteur spreken, maar besefte dat het veel spannender zou worden als Bert Keizer ook zou meedoen, columnist in Trouw en zelf werkzaam in zo’n levenseindekliniek.

Ik was onder de indruk van de eerlijkheid van mijn gesprekspartners. Bert gaf vrij snel aan dat het ook fout kan gaan: ‘Kijk, in Nederland zijn er vanaf die wet in 2002 iets van 50.000 euthanasieën verricht, geregistreerd en binnen het kader van de wet. En er is er nooit één fout gegaan, volgens de waarnemers.’ Fluisterend: ‘Jongens, dat kan niet, dat kán niet.’ De dossiers van de toetsingscommissie zijn volledig afgesloten, daar kan niemand bij. En daarom vindt hij de kunstgreep van het Gloster Huis ook zo interessant: daar gaat het om mensen die terug willen.

Bert vertelt dat hij ook zelf spijt heeft van een euthanasie. De kwestie speelde in de jaren tachtig, toen er nog niets officieel geregeld was maar er wel veel gebeurde: ‘Die man was 56 en had twee zoons, een van zestien en een van negentien. Hij had longkanker, een afschuwelijk traject achter zich, en hij was woest: op zijn behandelend arts, op het leven. Hij vroeg aan mij euthanasie. In die tijd ging je niet even naar een collega om daarover te overleggen. Je stuurde er al helemaal geen maatschappelijk werker op af. Maar ik voelde: dit wordt een wraakoefening op het leven. En hij was dwingend naar mij toe. Ik dacht: Nou ja, hij zal anders toch vrij snel overlijden, en hij was ongelukkig, dus ik heb het hem gegeven.’

In het verpleeghuis was het publiek geheim wat er gebeurde. Maar voor Bert is dit overlijden voor altijd besmet: ‘Wij hebben een idee van goed sterven, en dat is heel vaag, maar als je die norse, bijterige man zag, dan wist je: dit is in elk geval geen goed sterven. Hij was zo bitter.’

Voor Vonne was het keerpunt het overlijden van haar moeder: ‘Ik was rond de veertig toen mijn moeder kanker kreeg. Mijn ouders waren al jaren voorstanders van euthanasie. Ik was in die periode net katholiek aan het worden en maakte me aanvankelijk zorgen dat ze er daarom niet open over konden zijn met mij. Ik merkte dat mijn moeder het moment van de euthanasie steeds verder vooruitschoof. Ze moest van zichzelf goed blijven eten, maar dat ging haar enorm tegenstaan natuurlijk. En toen was ze het op een avond helemaal zat. Er kwam gelukkig een heel goeie, vervangende arts, en die vroeg wat door: ze zei dat mijn moeder ook best een klein beetje mocht eten. En nog geen twee minuten later, die arts was weg, was mijn moeder zo opgelucht. De hele spanning was weg en ook de doodswens. Daardoor besefte ik hoezeer het hele proces samenhangt met de omgeving. De toon en de tact van de arts. Zijn er lieve mensen om je heen? Is het allemaal nog een beetje dragelijk? Die hele periode heeft mij sterk gevormd.’

Ik vertel dat ik bij Kuria langs ben geweest, een hospice in Amsterdam. Men doet daar niet aan euthanasie. Toch vind je er wel mensen die aangeven dat te willen in een latere, slechtere fase van hun ziekte. Maar in twintig jaar hebben ze uiteindelijk maar één persoon hoeven doorsturen die inderdaad doorzette. De rest had uiteindelijk vrede bij een natuurlijk overlijden. In een huis met liefde en goede zorg verdween uiteindelijk bij iedereen, op één na, de euthanasiewens.

Bert vertelt nog enkele anekdotes over mensen bij wie de euthanasie zwaar viel, zoals bij een oude vrouw die een vriendin geworden was. Zij wilde dat snellere einde, en niemand in haar omgeving durfde haar tegen te houden: Blijf nog even bij ons. Maar eigenlijk had iedereen dat willen vragen. Want het was zo’n levendige, liefdevolle vrouw. Een andere vrouw zat maar te somberen en te verpieteren, totdat Bert haar kwam berichten dat de kliniek bereid was voor een euthanasie – ‘Die vrouw springt op in haar stoel en die heeft nog veertien fantastische dagen gehad! Ik moest daar zo om lachen. Haar dochter zei: “Ik heb mijn moeder weer terug. Je hebt het kaartje gekocht, je kunt eruit.” Bij die zekerheid werd ze zo gelukkig.’ Maar hadden ze het na die twee weken niet weer met twee weken kunnen rekken? Dan had ze vier prachtige weken gehad. Maar dat zou Bert niet eerlijk vinden. Waarop hij zijn grote angst aangeeft bij dit hele proces: je kunt het niet terugdraaien. Euthanasie is onherroepelijk. Je kunt nooit na afloop vragen: dit is toch wat u wilde?

Verderop in het gesprek merken we dat ook onze levensvisie meespeelt in hoe we dingen wegen. Bert vindt dit ‘niet zo’n leuke planeet’, terwijl Vonne en ik wat vriendelijker spreken over het leven. En we beseffen dat zelfmoord echt iets anders is. Bert noemt de daad van een bekende van hem daarin ‘zo’n ontzaglijke klotestreek’. Het is gewelddadig, terwijl een euthanasie veel zachtaardiger verloopt, minder agressief, en in overleg, met je geliefden erbij.

Vonne benadrukt dat ze de mensen die de euthanasie faciliteren verre van onverschillige of harteloze mensen vindt. Maar let op hoe erover gepraat wordt: ‘We praten elkaar het graf in – die uitdrukking gebruikte een vriendin laatst, en ik vind haar veelzeggend. Almaar dat het de goede dood is, dat dit nu beschaving is. Dat, in combinatie met hoe de zorg ervoor staat en hoeveel geld het allemaal kost, vind ik een gevaarlijke mix. Het gevoel van overbodigheid. Je bent kwetsbaar als je ouder wordt. En als je dan telkens dezelfde propaganda hoort…’

Bert beaamt dat: ‘In de jaren vijftig zullen er nauwelijks tachtigers zijn geweest die überhaupt op het idee zouden zijn gekomen.’

Waarop ik inhaak met de vraag waar de grenzen liggen. Niemand peinst erover iemand van 35 die depressief is euthanasie toe te dienen, die wordt juist behandeld. Maar iemand van 85 – waarom eigenlijk die wel? Zijn we dan niet bezig dat leven minder waardevol te vinden dan andere levens? Zitten we dan niet levens te kwalificeren? En zijn we uiteindelijk niet bezig een cultuur te creëren waar je elkaar ‘het graf in praat’?

‘Ik ben daar niet bang voor,’ reageert Bert meteen, ‘Dat is gewoon aan het gebeuren. Dat is zo. Jullie hebben gelijk: de ouderen van nu kijken anders tegen zichzelf aan dan die in de jaren vijftig. Je ontkomt daar niet aan. Maar ik weet niet wat daar erg aan is.’

Nou, bijvoorbeeld, breng ik in, door hoe je afhankelijkheid waardeert: we zíjn toch sowieso afhankelijk? Waarom is dat in je laatste jaren opeens een reden om er vroeger uit te stappen?

Ik vertel over een vriendin van ons gezin, met een dodelijke ziekte, bij wie we tot het laatst zijn geweest. Juist haar kwetsbaarheid was heel intiem. En zoals Paul Schnabel zegt: ‘Om de dood moet een ongemak blijven, die mag nooit vanzelfsprekend worden.’

Vonne vult aan dat het een fundamenteel andere beslissing is dan alle andere, omdat je ‘niet meer terug kunt’, nooit meer. ‘Ik sprak met een oudere vrouw, ze was weduwe geworden, en beleefde een zwarte periode. Ja, als die pil van Drion er geweest was, zei ze, dan had ik erom gevraagd. Maar hij was er niet en ik heb er niet om kunnen vragen – en daar ben ik zo blij om.’

Bert besluit met dat hij de mensen die hij het middel toedient, altijd twee vragen stelt: “Hebt u een goed leven gehad?” En iedereen zegt ja. Dat vind ik zo leuk. Dat is ook een vorm van beleefdheid hoor, naar de mensen die om je heen staan.’ En vervolgens vraagt hij wat ze van de dood verwachten: ‘En waarschijnlijk omdat het Amsterdam is, maar ze zeggen allemaal: “Nee, niks, hoe kom je erbij?”’

Het laat zien dat, voor zover mensen de hand hebben in hun eigen dood, de manier van sterven erg bepaald wordt door hun levensvisie.


Boek Hoop voor een verdeeld land - Gert-Jan Segers

ChristenUnie-leider Gert-Jan Segers besloot op zoek te gaan naar nieuwe hoop voor een verdeeld land. Hij sprak met denkers, doeners en ervaringsdeskundigen, onder wie Arjen Lubach, rabbijn Jacobs, Beatrice de Graaf, generaal b.d. Van Uhm, Paul Schnabel, Francis Fukuyama, Bruno Roche, Vonne van der Meer, Bert Keizer en Ahmed Aboutaleb.

Meer informatie vind je hier.

Geschreven door

Gert-Jan Segers

--:--