King zat als kind in het Jappenkamp: 'Ik vluchtte weg voor de pijn van mijn ouders'
King van As (78) bracht als kind van een KNIL-militair samen met zijn moeder en oma een aantal jaar in het Jappenkamp door. Zijn vader was tewerkgesteld aan de Birma-spoorlijn. Na de bevrijding is hij getuige van de gruwelijkheden als gevolg van de politionele acties. Eind 1951 keert hij met zijn familie terug naar Nederland, waar hij geconfronteerd wordt met de oorlogstrauma’s van zijn ouders.
King: “We kwamen als Indiëgangers terug in Nederland en het was ijzig koud. Ik kreeg als negenjarig jongetje een dikke trui, een petje en zo’n drollenvangerbroek. We werden met z’n vieren geïnterneerd in een hotel in Valkenburg. Het erge is dat we enkele maanden later de rekening hiervoor onder ons neus geschoven kregen. Tegenwoordig krijgen nieuwkomers alles van de overheid: een huurhuis, kleding, scholen… Mijn vader werkte voor de Nederlandse overheid en wij kregen niets. Dat frustreert me tot op de dag van vandaag enorm.”
Mand vol lempers
“Ik herinner me hoe we na de oorlog in een Jeep op weg waren naar onze volgende stationering. Het was onveilig onderweg, er waren overal opstanden door de lokale bevolking. Onze baboe (red. kindermeisje) Mien had een mand vol lempers mee, zodat we voldoende te eten hadden. Wij zaten met matrassen over ons heen getrokken ter bescherming tegen rondvliegende scherven.”
"Door naar zee te gaan, vluchtte ik voor de pijn van mijn ouders"
Jappenkamp
“Toen ik in het kamp zat was ik nog een klein jongetje. Misschien wel een van de kleinsten van het kamp. Ik was drie toen ik er kwam en iedereen vond me schattig. Mijn moeder had een ketting voor me gemaakt met daaraan een bordje. Op dat bordje stond in het Nederlands, Engels en Maleis ‘Niet kussen’, omdat ik na een dag buiten altijd helemaal plakkerig thuiskwam van alle kusjes die ik kreeg van iedereen.
’s Ochtends op appèl moesten we allemaal ‘Bangsai Nippon’ roepen. Dit was een kreet ter begroeting van de Japanse keizer. Stiekem riepen wij in plaats daarvan ‘Bangsat Nippon’ wat in het Maleis zoiets als ‘klootzak’ betekende. Hier hadden we veel plezier om met elkaar.
Mijn moeder rookte en toen ze de grond aan het omspitten was, gooide ze haar opgerookte sigaret achter zich weg. Deze raakte per ongeluk een Japanner die op wacht stond. Hij pakte haar op -mijn moeder was een kleine vrouw- en hij bleef haar heen en weer over het prikkeldraad trekken. Haar hele rug bloedde. Mijn oma probeerde haar te helpen, maar ook zij werd neergeslagen. Dit is een beeld dat ik nooit zal vergeten.”
Verzwakt
Na de bevrijding op 15 augustus 1945 duurt het nog enkele maanden voordat Kings vader terugkeert van de Birmaspoorlijn. Pas in december van dat jaar zien ze elkaar weer. Er volgt een periode van stationeringen op verschillende plaatsen in Indië. Het gezin verhuist veel.
King is in het jappenkamp zo verzwakt geraakt door onder andere typhus en difterie dat hij in 1949 samen met zijn vader terugreist naar Nederland voor behandeling in het Rode Kruisziekenhuis. Als hij voldoende aangesterkt is, keren ze terug naar Indië. Daar woedt de onafhankelijkheidsstrijd volop en zijn gruwelijkheden en mishandelingen aan de orde van de dag. Eind 1951 keert het gezin definitief terug naar Holland.
Vlucht naar zee
King: “Eenmaal terug in Holland stopte ik al vroeg met school. Vanaf mijn vijftiende begon ik met werken en op mijn zestiende scheepte ik in op de Holland Amerika Lijn. Om daar te mogen werken had je een handtekening van je vader nodig. Hij wist niet dat ik wilde vertrekken, dus mijn moeder vervalste zijn handtekening.
Door naar zee te gaan, vluchtte ik voor de pijn van mijn ouders. Er werd niet gesproken over wat wij als gezin hadden meegemaakt. Mijn moeder sprak wel een beetje, maar verzweeg de belangrijke dingen. Met mijn vader had ik een zeer moeizame verhouding. Hij had PTSS en was alcoholist. Ik kon in zijn ogen niets goed doen. Hierdoor heb ik altijd het gevoel gehad dat ik me moest bewijzen. De drang om te presteren. Later vertelde mijn broertje dat mijn vader wel trots op me was. Dat deed me veel.
Zelf ben ik vier keer getrouwd. Ik heb een zoon en twee dochters. Of mijn trauma ook weer doorwerkt op mijn kinderen? Dat denk ik niet. Wel is het zo dat mijn zoon veel bezig is met Indonesië. Hij heeft veel vragen over het land en wil er zelf ook graag eens naar toe.”
Erkenning
Het doet King pijn dat de huidige generatie nauwelijks weet wat er zich destijds in Nederlands-Indië heeft afgespeeld. Ook heeft hij last van het stigma van bezetter.
King: “Natuurlijk vonden er vreselijke dingen plaats. Het was oorlogstijd en dan gebeurt dat nou eenmaal. Maar het waren echt niet alleen de Nederlanders die oorlogsmisdaden begingen. Andersom gebeurde het ook.
Er is eigenlijk nooit echt erkenning geweest voor al die dwangarbeiders die aan de Birmaspoorlijn hebben gewerkt en degenen die daar zijn overleden. Ik wacht nu op de toekenning van de TFIR-uitkering (Task Force Indisch Rechtsherstel).
De TFIR maakt zich hard voor financiële en emotionele genoegdoening voor (nabestaanden van) ex-Birmadwangarbeiders. Momenteel onderzoekt een advocaat samen met de stichting of er een groepsclaim mogelijk is. Het gaat me daarbij niet om de centen, maar om de erkenning. De erkenning voor al dat leed waar nooit over gesproken werd.”